Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
,-.Volgens verweerder is over de periode van 16 maart 2020 tot 20 juli 2020 geen dwangsom verbeurd omdat hij door overmacht in die periode niet op de aanvraag kon beslissen. Verweerder is van mening dat hij uitsluitend over de periode vanaf 20 juli 2020 tot en met 7 augustus 2020, dat wil zeggen in totaal over 26 dagen (lees: 19 dagen) een dwangsom is verschuldigd.
5. Eiser meent dat geen sprake is geweest van overmacht aan de zijde van verweerder en stelt dat verweerder de maximale bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Ook verzoekt eiser om een vergoeding van de proceskosten.
28 januari 2020 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 31 mei 2020 in gebreke gesteld.Verweerder heeft in het dwangsombesluit opgenomen dat de ingebrekestelling is ontvangen op 31 mei 2020.
.Op de datum dat de ingebrekestelling door verweerder is ontvangen, te weten 31 mei 2020, was de periode van overmacht reeds beëindigd. Dat betekent dat de bestuurlijke dwangsom twee weken na de ingebrekestelling is gaan lopen vanaf 15 juni 2020. Nadien zijn meer dan 42 dagen verstreken tot 7 augustus 2020, de datum waarop op de aanvraag is beslist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
9. Het beroep tegen het dwangsombesluit is daarom gegrond. De rechtbank zal het dwangsombesluit vernietigen en de hoogte van de verschuldigde bestuurlijke dwangsom alsnog vaststellen op € 1.442.
Beslissing
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen verweerders besluit van 10 september 2020
over de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen gegrond;
- vernietigt dit dwangsombesluit;
- stelt vast dat verweerder aan eiser een bedrag van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig
euro) aan bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is;
- bepaalt dat verweerder dit bedrag binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak
aan eiser dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).