ECLI:NL:RBDHA:2022:14140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
22_417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde en kostenvergoeding in bezwaarfase

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2020 op € 442.000 is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de vastgestelde WOZ-waarde. De enkele verwijzing naar een door eiser overgelegd taxatierapport is onvoldoende om de door eiser bepleite waarde aannemelijk te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte slechts twee uren heeft gerekend voor de inpandige opname door de taxateur van eiser, terwijl dit vier uren had moeten zijn. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het ziet op de vastgestelde WOZ-waarde ongegrond, maar verklaart het beroep voor zover het ziet op de kostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de kostenvergoeding en bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 887,26 dient te vergoeden, evenals het betaalde griffierecht van € 50.

De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/417

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. B. de Jong),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 december 2021 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) waarbij de waarde van de onroerende zaak aan het [adres] [nummer 1] te [plaats 1] (de woning) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) is vastgesteld op € 442.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022.
Eiser en zijn gemachtigde zijn – met bericht van verhindering – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , mr. [B] en [C] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het ziet op de vastgestelde WOZ-waarde ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover het ziet op het toekennen van de kostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het toekennen van de kostenvergoeding in de bezwaarfase;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 887,26;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2021. Met de beschikking is ook de aan eiser opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslag) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde van de woning verminderd naar een bedrag van € 425.000.
2. De woning is een geschakelde hoekwoning met een inhoud van ongeveer 463 m³. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 171 m². Bij de woning behoort ook een dakterras en een garage.
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum en de toegekende vergoeding van de kosten van bezwaar.
4. Eiser bepleit een waarde van € 420.000. Ook stelt eiser dat verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding ten onrechte twee in plaats van vier uren heeft toegekend voor het inpandig taxatierapport. Eiser verzoekt de rechtbank ook om het toekennen van een immateriële schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de overgelegde waardematrix, hierin geslaagd. Zoals volgt uit de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen aan het [adres] [nummer 2] (verkocht op 2 juli 2019 voor € 372.500), [adres] [nummer 3] (verkocht op 18 februari 2020 voor € 389.000), [adres] [nummer 4] (verkocht op 2 november 2020 voor € 412.500) en [adres] [nummer 5] te [plaats 2] (verkocht op
17 juni 2019 voor € 360.000). De referentieobjecten hebben een zelfde uitstraling, zijn in dezelfde straat gelegen en komen uit dezelfde bouwperiode. Met verschillen in kwaliteit, onderhoud, inhoud en het oppervlakte van het perceel heeft verweerder voldoende rekening gehouden, zoals inzichtelijk gemaakt in de waardematrix. Niet is gebleken dat de gemiddelde kubieke meterprijs van € 698 te hoog is vastgesteld.
8. Eiser heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de vastgestelde WOZ-waarde. De enkele verwijzing naar het door eiser overgelegde taxatierapport is onvoldoende om de door hem bepleite WOZ-waarde aannemelijk te maken.
Kostenvergoeding
9. Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Uit artikel 8 van de Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht WOZ van verweerder volgt:
“Het aantal uren voor een deskundigenverslag bedraagt bij een taxatie van:
 een woning bij een inpandige opname: 4.”
10. Op het door eiser overgelegde taxatieverslag d.d. 11 mei 2021, opgemaakt ten behoeve van het bepalen van de WOZ-waarde door de taxateur C.J.C.A. Kramers, staat:
“Wegens Covid-19 is wel een beperkte inpandige opname gedaan. Om deze reden ontbreekt een groot gedeelte van de beschrijving van het pand.”
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het opmaken van het taxatieverslag een inpandige opname heeft plaatsgevonden. Ook een beperkte inpandige opname is immers een inpandige opname. De stellingen van verweerder dat de informatie en de foto’s uit het taxatieverslag zijn aangeleverd door eiser zelf, heeft verweerder op geen enkele wijze onderbouwd. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat deze foto’s op een ander moment door verweerder zijn ontvangen dan het taxatierapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de kostenvergoeding ten onrechte slecht twee uren heeft toegekend voor de kosten van het opmaken van het taxatieverslag. Verweerder dient ook de overige twee uren tegen het uurtarief van € 64,13 inclusief omzetbelasting aan eiser te vergoeden.
Immateriële schadevergoeding
11. De rechtbank overweegt met betrekking tot het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding, dat sinds de indiening van het bezwaarschrift op 19 maart 2021 en deze uitspraak niet meer dan twee jaren zijn verstreken. De redelijke termijn is dan ook niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek af.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep voor zover het ziet op de vaststelling van de WOZ-waarde ongegrond verklaard. Voor zover het beroep ziet op het toekennen van de kostenvergoeding in de bezwaarfase is het gegrond verklaard.
Kostenvergoeding
13. De rechtbank veroordeelt verweerder, inclusief het toekennen van de aanvullende kostenvergoeding van € 128,26 voor de bezwaarfase, in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 887,26 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759 en een wegingsfactor 1.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.