In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2020 op € 442.000 is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen de vastgestelde WOZ-waarde. De enkele verwijzing naar een door eiser overgelegd taxatierapport is onvoldoende om de door eiser bepleite waarde aannemelijk te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte slechts twee uren heeft gerekend voor de inpandige opname door de taxateur van eiser, terwijl dit vier uren had moeten zijn. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het ziet op de vastgestelde WOZ-waarde ongegrond, maar verklaart het beroep voor zover het ziet op de kostenvergoeding in de bezwaarfase gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de kostenvergoeding en bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 887,26 dient te vergoeden, evenals het betaalde griffierecht van € 50.
De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.