ECLI:NL:RBDHA:2022:14138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/09/639539 / KG ZA 22/1090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod op inwerkingtreding van de initiatiefwet tot vervallen van geborgde zetels in waterschapsbesturen

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022, hebben eisers, vertegenwoordigers van een vereniging die de belangen van bestuurders van waterschappen behartigt, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers vorderden een verbod op de inwerkingtreding van een initiatiefwet die de geborgde zetels voor bedrijven in het bestuur van waterschappen zou laten vervallen. De eisers stelden dat deze wetgeving hen onterecht zou uitsluiten van de mogelijkheid om zich verkiesbaar te stellen voor de waterschapsverkiezingen van maart 2023, wat volgens hen een schending van hun passief kiesrecht zou betekenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onmiskenbaar onrechtmatige wetgeving. De wet was democratisch tot stand gekomen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling van het handelen van de Staat. De voorzieningenrechter stelde vast dat de initiatiefwet door zowel de Tweede als de Eerste Kamer was aangenomen en dat de datum van inwerkingtreding expliciet was besproken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eisers onvoldoende onderbouwd hadden dat hun passieve kiesrecht op onrechtmatige wijze werd belemmerd. Bovendien werd opgemerkt dat er nog mogelijkheden waren voor de eisers om zich verkiesbaar te stellen, zelfs na de inwerkingtreding van de wet.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, waarbij de kosten aan de zijde van de Staat werden begroot op € 1.692,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639539 / KG ZA 22/1090
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 15 december 2022
in de zaak van
Nederlandse Vereniging [eiser 1]te [plaats 1] ,
[eiser 2]te [plaats 2] ,
[eiseres]te [plaats 3] ,
[eiser 3]te [plaats 4] ,
[eiser 4]te [plaats 5] ,
[eiser 5]te [plaats 6] ,
eisers,
advocaten mr. drs. H. Doornhof en mr. R. Janssen, beiden te Amsterdam ,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. I.M. van der Heijden en mr. B.S. Jaasma, beiden te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de [eisers] ’ (eisers gezamenlijk) en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A. van Tuijl, griffier.
Tevens zijn aanwezig: aan de zijde van de [eisers] [naam 1] (lid [eisers] ), [naam 2] (bestuurder [eisers] ), [naam 3] (lid fractie Hoogheemraadschap [plaats 7] ), eiser sub 2 en eiser sub 6, allen vergezeld van hun advocaten, en aan de zijde van de Staat [naam 6] en [naam 7] (beiden wetgevingsjurist) en de hiervoor genoemde advocaten.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Het bestuur van een waterschap bestaat in het huidige kiesstelsel uit een aantal gekozen bestuurders en een aantal benoemde vertegenwoordigers vanuit de landbouw, het bedrijfsleven en natuurorganisaties. De zetels van de benoemde vertegenwoordigers worden ‘geborgde zetels’ genoemd.
1.2.
Eiseres sub 1 is een vereniging die de belangen behartigt van de bestuurders van de waterschappen die de geborgde zetels voor bedrijven innemen. Eisers sub 2 tot en met 6 zijn bestuursleden van eiseres sub 1 en zij zijn tevens bestuurders van waterschappen die op dit moment via een geborgde zetel deel uitmaken van het algemeen bestuur van een waterschap.
1.3.
Het voorstel van wet van de leden van de Tweede Kamer [naam 4] en [naam 5] tot wijziging van de Waterschapswet en de Kieswet in verband met het volledig democratiseren van de waterschapbesturen (hierna ‘de initiatiefwet’) is op 31 mei 2022 aangenomen door de Tweede Kamer en op 29 november 2022 door de Eerste Kamer. Met de initiatiefwet komen, voor zover hier van belang, de geborgde zetels voor bedrijven in het algemeen bestuur van de waterschappen te vervallen.
1.4.
De Eerste Kamer heeft op 29 november 2022 een motie aangenomen, waarin is aangegeven dat de Eerste Kamer het wenselijk vindt dat de initiatiefwet zo snel mogelijk in werking treedt. Vervolgens heeft de Tweede Kamer op 1 december 2022 een motie aangenomen, op grond waarvan de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat de initiatiefwet al voor de aankomende waterschapsverkiezingen in maart 2023 in werking treedt en uiterlijk 18 december 2022 in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Deze laatste datum is de datum waarop een politieke groepering op grond van de Kieswet uiterlijk het verzoek kan doen om de boven een kandidatenlijst te plaatsen aanduiding in te schrijven in het register van het centraal stembureau. Een motie waarin werd opgeroepen om de initiatiefwet pas na de waterschapsverkiezingen in 2023 in werking te laten treden is diezelfde dag door de Tweede Kamer verworpen.
1.5.
Het koninklijk besluit (KB) met betrekking tot de inwerkingtreding van de initiatiefwet is op 9 december 2022 door de Koning ondertekend. Het inwerkingtredingsbesluit en de initiatiefwet moeten op 16 december 2022 in het Staatsblad worden gepubliceerd om tijdige inwerkingtreding van de wet (vóór 19 december 2022) mogelijk te maken.
1.6.
De [eisers] is van mening dat de leden van eiseres sub 1 door de in hun ogen overhaaste inwerkingtreding van de initiatiefwet, waarmee zij geen rekening hoefden te houden, ten onrechte de mogelijkheid wordt ontnomen om na de waterschapsverkiezingen van maart 2023 te worden benoemd als vertegenwoordiger van bedrijven. Zij kunnen zich niet meer tijdig verkiesbaar stellen op een kandidatenlijst. Daarmee wordt volgens de [eisers] een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het passief kiesrecht, omdat de huidige bestuurders die een geborgde zetel bezetten niet kunnen terugvallen op een andere mogelijkheid om zitting te kunnen nemen in het algemeen bestuur van een waterschap. Daarom vordert de [eisers] in deze procedure, zakelijk weergegeven,
primairde Staat te verbieden om met het oog op de inwerkingtreding van de initiatiefwet voor of per 19 december 2022 over te gaan tot plaatsing van de initiatiefwet in het Staatsblad, althans de Staat te verbieden om een koninklijk besluit tot stand te brengen waarbij de inwerkingtreding van de initiatiefwet wordt bepaald voor of per 19 december 2022, althans de Staat te verplichten om te bewerkstelligen dat de waterschapsverkiezingen van maart 2023 zullen plaatsvinden volgens het huidige kiesstelsel, in ieder geval voor zover het betreft de daarop volgende benoeming van vertegenwoordigers van bedrijven en
subsidiaireen in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat en dat de voorzieningenrechter alleen een voorziening kan treffen wanneer sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige wetgeving.
1.8.
Vast staat dat de initiatiefwet door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer is aangenomen en dat tijdens de debatten ook de datum van inwerkingtreding aan de orde is gekomen. Daarbij is het blijkens de kamerstukken uitdrukkelijk de bedoeling geweest om de initiatiefwet voorafgaand aan de waterschapsverkiezingen van maart 2023 in werking te laten treden, zodat de geborgde zetels voor bedrijven met ingang van die verkiezingen zouden komen te vervallen. Die bedoeling blijkt onder meer uit de twee moties die zijn aangenomen om dit te bewerkstelligen en uit de verworpen motie tot uitstel van de inwerkingtreding. De wetgeving is daarmee na consultatie van het parlement door middel van een democratisch proces tot stand gekomen en inmiddels is het Koninklijk Besluit tot inwerkingtreding door de Koning ondertekend. Dat sprake is van onmiskenbaar onrechtmatige wetgeving is tegen de achtergrond van het voorgaande niet aannemelijk geworden en toewijzing van de vorderingen van de [eisers] zou daarmee betekenen dat op een ontoelaatbare wijze wordt ingegrepen in het politieke besluitvormingsproces met betrekking tot de totstandkoming van wetgeving, waaronder mede begrepen de beoogde datum van inwerkingtreding.
1.9.
Weliswaar heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna ‘de Minister’) op 18 mei 2022 in een vergadering van de Tweede Kamer gezegd dat het krap zou worden om de bekrachtiging van de initiatiefwet te realiseren als deze niet uiterlijk half september in de Eerste Kamer zou worden behandeld, maar dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het licht van de aangenomen moties met betrekking tot de inwerkingtreding van de initiatiefwet geen mededeling waar de [eisers] het gerechtvaardigde vertrouwen aan heeft mogen ontlenen dat de initiatiefwet niet meer voor de waterschapsverkiezingen van maart 2023 in werking zou treden. Bovendien heeft de Minister tijdens de behandeling van de initiatiefwet in de Tweede Kamer op 18 mei 2022 al partijen en groeperingen opgeroepen zich te gaan voorbereiden op de verkiezingen en kandidaten te gaan selecteren,
“wat het systeem uiteindelijk ook gaat worden”. Daarmee heeft de Minister nadrukkelijk de mogelijkheid open gelaten dat het systeem nog voor de nieuwe waterschapsverkiezingen zou wijzigen. Het beroep van de [eisers] op het beleid voor Vaste Verandermomenten (VVM), aan de hand waarvan voor wetten vaste momenten voor inwerkingtreding worden gehanteerd, maakt het oordeel niet anders. Het gaat hier immers, zoals de [eisers] in de dagvaarding ook heeft erkend, om beleid en niet om dwingende wetgeving. In dit geval hebben de aangenomen moties van de Eerste en Tweede Kamer geleid tot een afwijkend moment van inwerkingtreding van de wet. Dat is afgeweken is ook zonder meer verklaarbaar in het licht van de ratio van de initiatiefwet en de deadline van 19 december 2022. De [eisers] heeft uit het enkele bestaan van het VVM-beleid niet mogen afleiden dat buiten de daarin genoemde vaste momenten nimmer wetten zouden kunnen worden vastgesteld en aangenomen.
1.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de [eisers] ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat zij op onrechtmatige wijze worden belemmerd in de uitoefening van hun passieve kiesrecht. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd worden de vertegenwoordigers van bedrijven in het huidige kiesstelsel benoemd door de Kamer van Koophandel (KvK), op voordracht van de regionale raad van de KvK, en heeft deze benoeming niets van doen met het Grondwettelijk en verdragsrechtelijk geborgde passieve kiesrecht, zodat van schending van het passieve kiesrecht reeds daarom geen sprake is. Daar komt bij dat de Staat voldoende heeft onderbouwd dat er voor de [eisers] voldoende mogelijkheden waren en zijn om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en zich verkiesbaar te doen stellen voor de waterschapsverkiezingen van maart 2023. Zo hadden zij zich, om er zeker van te zijn dat zij verkiesbaar zouden zijn, vóór 19 december 2022 kunnen doen inschrijven als politieke groepering of hadden zij zich voor die datum op de kandidatenlijst van een bestaande politieke groepering kunnen doen plaatsen. Hun keuze die weg niet te bewandelen en te hopen op het nog langer voortbestaan van de geborgde zetels blijft voor hun eigen rekening en risico en regardeert de Staat niet. Overigens is onweersproken gebleven dat, indien gewenst, ook ná 19 december 2022 nog een kandidatenlijst (een zogenaamde ‘blanco lijst’) kan worden ingediend en wel tot 30 januari 2023. Immers, pas op die datum vindt de kandidaatstelling plaats. Er is dus nog altijd de mogelijkheid zich op die manier verkiesbaar te stellen. Onder deze omstandigheden is van een schending van het passieve kiesrecht geen sprake.
1.11.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat indien al, niettegenstaande het voorgaande, zou worden toegekomen aan een belangenafweging, het belang van de Staat bij het snel kunnen invoeren van de initiatiefwet moet prevaleren boven het belang van de [eisers] bij handhaving van het oude kiesstelsel. De bedoeling van de wetgever is immers juist geweest om een systeem te creëren waarbij de geborgde zetels voor bedrijven in de waterschappen verdwijnen en onder die omstandigheden gaat het niet aan om de oude situatie nog vier jaar te laten voortduren en de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving te blokkeren enkel en alleen wegens het persoonlijk belang van een beperkt aantal zittende bestuurders.
1.12.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen worden afgewezen. De [eisers] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt de [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. M.A. van Tuijl mr. S.J. Hoekstra-van Vliet