ECLI:NL:RBDHA:2022:14127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/09/637247 / KG ZA 22-947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing executie echtscheidingsbeschikking inzake kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022, is een kort geding aan de orde waarin de man, eiser, verzoekt om schorsing van de executie van een echtscheidingsbeschikking die op 20 juni 2022 is uitgesproken. Deze beschikking bepaalt onder andere dat de man € 131,- per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen voor hun vier minderjarige kinderen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking en verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 28,- per maand per kind. Hij heeft ook verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking totdat het gerechtshof een eindoordeel heeft gegeven. De vrouw, gedaagde, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een achterstand heeft in de betaling van de kinderalimentatie en dat het LBIO is ingeschakeld voor de inning van deze achterstand. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking in beginsel ten uitvoer mag worden gelegd en dat er geen feitelijke of juridische misslagen zijn aangetoond. De man heeft aangevoerd dat hij in financiële nood verkeert door de opgelegde kinderalimentatie, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze situatie grotendeels het gevolg is van de keuzes van de man zelf, zoals het huren van een dure woning en het verminderen van zijn werkuren.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing van de executie. De vordering van de man tot schorsing van de executie is afgewezen, en de proceskosten zijn voor iedere partij.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/637247 / KG ZA 22-947
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 14 november 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F.C. Hoogeveen te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier.
Tevens zijn aanwezig partijen vergezeld van hun advocaten.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en ouders zijn van vier minderjarige kinderen. Bij beschikking van 20 juni 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is, voor zover nu relevant, bepaald dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toekomt, dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben, dat de minderjarigen – na een korte opbouw – met ingang van 26 augustus 2022 één keer per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zullen zijn en dat de man met ingang van 20 juni 2022 aan de vrouw € 131,= per maand per kind (totaal dus € 524,=) aan kinderalimentatie moet betalen. Voorafgaand aan de echtscheidingsbeschikking zijn bij beschikking van 24 augustus 2021 voorlopige voorzieningen tussen partijen getroffen. Op grond van die beschikking diende de man met ingang van 24 augustus 2021 een bedrag van € 132,= per maand per kind aan kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen.
1.2.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking en heeft in hoger beroep verzocht de kinderalimentatie op € 28,= per maand per kind vast te stellen. Tevens heeft hij verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de echtscheidingsbeschikking met betrekking tot de kinderalimentatie te schorsen totdat door het gerechtshof een eindoordeel is gegeven. Op dit verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is nog niet beslist.
1.3.
De man heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de kinderalimentatie en de vrouw heeft het LBIO ingeschakeld voor de inning van de achterstallige kinderalimentatie. Bij brief van 19 oktober 2022 heeft het LBIO aan de man bericht dat de achterstand over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 oktober 2022 € 1.648,= bedraagt en heeft het LBIO aangekondigd loonbeslag te zullen leggen.
1.4.
De man vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 20 juni 2022 voor zover het betreft de door de man te betalen kinderalimentatie wordt geschorst. De vrouw voert verweer tegen het gevorderde.
1.5.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking in beginsel ten uitvoer mag worden gelegd. Er is ook niet gebleken dat in de echtscheidingsbeschikking sprake is van een feitelijke of juridische misslag. Dat heeft de man ter zitting erkend. Volgens de man is hij echter in financiële nood gekomen door de opgelegde kinderalimentatie en hij vreest vergaande consequenties als daadwerkelijk beslag op zijn inkomen wordt gelegd. Echter, voor zover de man al aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomsten lager zijn dan zijn maandelijks noodzakelijk uitgaven, is dat naar oordeel van de voorzieningenrechter met name het gevolg van zijn eigen keuzes. Zo heeft de man aangevoerd dat hij hoge woonlasten heeft, omdat hij na zijn vertrek uit de voormalige echtelijke woning op de particuliere markt een woning heeft moeten huren, maar hij heeft dit argument ook al in de echtscheidingsprocedure naar voren gebracht en dat is in die procedure al beoordeeld. Dat de beslissing anders is uitgevallen dan de man wenst – in die zin dat de woonlasten van de man niet volledig in de berekening van zijn draagkracht in aanmerking zijn genomen – vormt geen grond voor schorsing van de executie van de beschikking. Daarnaast heeft de man ná de echtscheidingsbeschikking besloten minder uren te gaan werken (36 uur per week, in plaats van 40 uur per week), waardoor zijn inkomen is gedaald. Volgens de man is dit noodzakelijk, omdat hij anders niet op tijd thuis is als de kinderen één keer in de twee weken op vrijdag bij hem komen. De man heeft deze keuze echter gemaakt zonder enig overleg met de vrouw te voeren – wellicht is het mogelijk dat de kinderen die vrijdag iets later naar de man gaan – en hij heeft evenmin aangetoond dat hij met zijn werkgever niet op een andere manier kan regelen dat hij één keer per twee weken op vrijdag om 17.00 uur thuis kan zijn. Gelet hierop komt deze inkomstendaling voor rekening en risico van de man en kan ook dat geen grond vormen voor schorsing van de executie. Ter zitting is ook nog gesproken over de lease-auto van de man, die de man tevens voor privédoeleinden gebruikt. Als gevolg van de bijbehorende hoge fiscale bijtelling bij zijn salaris, is het inkomen van de man ook lager. Het is de keuze van de man om die auto privé te blijven gebruiken, maar ook dat kan niet ten nadele strekken van de te betalen kinderalimentatie.
1.7.
Een belangenafweging noopt niet tot een ander oordeel. Het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging is immers evident. Zij draagt grotendeels alleen de zorg voor de kinderen – die maar één keer per twee weken in het weekend bij de man zijn – en de daarbij behorende kosten zijn aanzienlijk. De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw toeslagen van de Belastingdienst ontvangt ten behoeve van de kinderen, maar die toeslagen zijn niet toereikend om de volledige kosten van de kinderen te dragen en daarmee is bovendien bij de bepaling van de kinderalimentatie rekening gehouden. Er is dan ook geen reden het belang van de man bij schorsing van de executie onder de gegeven omstandigheden te laten prevaleren boven dat van de vrouw bij betaling van de kinderalimentatie door de man.
1.8.
Slotsom is dat er geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat de vrouw de echtscheidingsbeschikking ten uitvoer mag leggen. De vordering van de man tot schorsing van de executie zal worden afgewezen.
1.9.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. I. Diephuis-Timmer mr. S.J. Hoekstra-van Vliet