ECLI:NL:RBDHA:2022:141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/09/622320 / FA RK 21-8471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland, naar aanleiding van een eerdere zorgmachtiging die was verleend door de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1985, verblijft op dat moment in een accommodatie en heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder een chronische psychose in het kader van schizofrenie.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de betrokkene aangegeven dat het goed met hem gaat, maar hij ontkent psychotisch te zijn. De psychiater van de accommodatie heeft verklaard dat betrokkene goed functioneert in de huidige setting, terwijl de psychiater van GGZ inGeest aangaf dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de diagnose en behandeling van betrokkene. De advocaat van de betrokkene heeft het verzoek tot zorgmachtiging betwist en gepleit voor afwijzing.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek af te wijzen. De reden hiervoor was dat de betrokkene op het moment van de indiening van het verzoek gedetineerd was op verdenking van ernstige strafbare feiten, waardoor de klinische opname in een Wvggz-accommodatie niet op korte termijn gerealiseerd kon worden. De rechtbank heeft aangegeven dat, zodra de strafrechtelijke situatie van de betrokkene verandert, er opnieuw gekeken kan worden naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging. De beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/622320 / FA RK 21-8471
Datum beschikking: 23 december 2021

Aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland, locatie Haarlem, ingediende verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), welk verzoek door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bij beschikking van 15 december 2021 is verwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling, ten aanzien van:

[de man] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. L.M.A. Schwartz te Amsterdam.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 3 december 2021, heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland verzocht om een aansluitende zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 25 november 2021 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling betrokken was;
- een zorgplan van 1 november 2021;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 1 december 2021;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties.
De officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft
op 22 december 2021 schriftelijk een standpunt kenbaar gemaakt, inhoudende onder meer dat de zorgmachtiging in dit geval als aanvulling op het strafrechtelijke traject of als vangnet kan fungeren. De officier van justitie is niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek aanwezig geweest.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 december 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- betrokkene;
- de advocaat;
- de [behandelcoördinator]
- de [psychiater 2]
- de [psychiater 3]

Standpunten ter zitting

De betrokkene heeft meegedeeld dat het goed met hem gaat. Liever zit hij niet vast, maar het kan erger. Hij ontkent dat hij psychotisch is. Wel is hij er – na zelfstudie en na bestudering van de informatie die hij heeft gevonden op Google over zijn symptomen – van overtuigd geraakt dat hij een hersenbeschadiging heeft. Hij heeft spijt van wat er gebeurd is. Het was een emotionele actie en hij wacht de verdere ontwikkelingen in de strafzaak af.
De psychiater van [verblijfplaats] heeft verklaard dat betrokkene in [verblijfplaats] op zijn plaats is. Op de afdeling gaat het goed en is hij rustig aanwezig. Het zou de behandeling van betrokkene kunnen bespoedigen, als het behandelteam van [verblijfplaats] wordt ‘bijgepraat’ door het behandelteam van GGZ inGeest.
De psychiater van GGZ inGeest heeft verklaard dat betrokkene al twee jaar door deskundigen van haar organisatie behandeld wordt, maar dat de visies over wat er met betrokkene aan de hand is, nog steeds ernstig uiteen lopen. Betrokkene zou baat kunnen hebben bij ondersteunende medicatie. De meest optimale behandeling van betrokkene begint met een opname, maar tot op heden is het niet gelukt betrokkene hiervoor te motiveren. De psychiater is erg geschrokken van de detentie van betrokkene, die zijn behandeling volledig doorkruist. Zij zal direct na de zitting contact opnemen met de behandelaars van [verblijfplaats] om – in het belang van betrokkene – informatie te delen.
De advocaat heeft aangevoerd dat de betrokkene vriendelijk is in contact. Hij heeft veel berouw van wat er is gebeurd. Hij zit liever niet vast, maar neemt het zoals het is. Betrokkene heeft altijd al een andere kijk gehad op zijn problematiek dan zijn behandelaars. Hij herkent zich niet in de gestelde diagnose. Primair bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek. Mocht de rechtbank het verzoek toch toewijzen, dan bepleit de advocaat subsidiair ‘insluiten’ niet op te nemen als verplichte vorm van zorg, nu dit eerder nooit nodig is geweest.

Beoordeling

Op 26 juli 2021 is door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden tot en met 26 januari 2022.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis (een chronische psychose in het kader van schizofrenie), dat het gedrag van betrokkene als gevolg van deze stoornis leidt tot ernstig nadeel en dat er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid.
De rechtbank zal het verzoek niettemin afwijzen. Daarvoor is het volgende redengevend. Enkele dagen ná de indiening van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, is betrokkene gedetineerd geraakt op verdenking van een aantal ernstige strafbare feiten, waaronder de gewelddadige onttrekking van een minderjarige aan het gezag, mishandeling van een familielid en het veroorzaken van levensgevaar en vernielingen in het verkeer (onder meer door spookrijden). De voorlopige hechtenis van betrokkene is onlangs in raadkamer verlengd tot maart 2022 en de zitting die in maart 2022 zal plaatsvinden, zal – omdat het pro justitia-rapport dat over betrokkene is aangevraagd tegen die tijd nog niet gereed zal zijn – noodgedwongen een pro formakarakter hebben.
Daarmee staat vast dat het voorarrest niet op korte termijn tot een einde zal komen en dat het hoofddoel van het onderhavige verzoek (een klinische opname van betrokkene in een Wvggz-accommodatie om hem daar te behandelen) niet binnen afzienbare termijn zal kunnen worden gerealiseerd. De rechtbank wijst er hierbij op dat de officier van justitie op grond van artikel 8:1 Wvggz uiterlijk binnen twee weken na afgifte van een zorgmachtiging over dient te gaan tot de tenuitvoerlegging hiervan. Dit is in het geval van betrokkene door de detentie niet mogelijk.
De rechtbank zal het verzoek om een zorgmachtiging daarom afwijzen. Op termijn, als duidelijk wordt dat de strafrechtelijke vrijheidsbeneming van betrokkene op haar einde loopt, zal op basis van een recente medische verklaring en een nieuw in te dienen verzoek, bekeken kunnen worden of verlening van een zorgmachtiging wenselijk is.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, bijgestaan door S.P.M. Flipse als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 december 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.