ECLI:NL:RBDHA:2022:14086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.22526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Spanje in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 31 mei 2022 asiel aangevraagd en verweerder had op 3 november 2022 besloten dat Spanje de verantwoordelijkheid droeg. Eiser voerde aan dat overdracht aan Spanje zou leiden tot een reëel risico op indirect refoulement, gezien het verschil in beschermingsbeleid tussen Spanje en Nederland, vooral voor asielzoekers die betrokken zijn bij de Gülen-beweging.

De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was, maar zijn gemachtigde niet. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat het beschermingsbeleid in Spanje fundamenteel verschilde van dat in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de Spaanse autoriteiten met de terugname van eiser hadden ingestemd en dat zij de Europese richtlijnen zouden respecteren, inclusief het verbod op (indirect) refoulement. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer 1]
En zijn minderjarige zoon,
[naam 2]
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van die aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting te Breda behandeld. Eiser is verschenen. De gemachtigde van eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en de heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 31 mei 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft Spanje daarom verzocht om eiser terug te nemen. De Spaanse autoriteiten zijn daarmee op 15 juli 2022 akkoord gegaan. [3]
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert aan dat overdracht aan Spanje leidt tot een reëel risico op indirect refoulement. Tussen Spanje en Nederland is sprake van een significant verschil in beschermingsbeleid voor asielzoekers die betrokken zijn bij de Gülen-beweging. Beide asielaanvragen van eiser in Spanje zijn afgewezen, terwijl hij in Nederland op grond van het Nederlandse beleid in het bezit zou zijn gesteld van een asielvergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. In geschil is of eiser bij overdracht aan Spanje risico loopt op indirect refoulement.
5. Volgens vaste rechtspraak [4] kan een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ertoe leiden dat moet worden aangenomen dat wegens dit verschil in beschermingsbeleid sprake is van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het Jawo-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [5]
6. Het ligt op de weg van eiser om concrete aanknopingspunten aan te dragen waaruit volgt dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Hierin is eiser niet geslaagd.
7. Eiser heeft op 6 december 2022 ter onderbouwing van zijn standpunt een onvertaalde uitspraak van de nationale Spaanse rechtbank [6] overgelegd van 3 februari 2022. De rechtbank acht de late indiening van de uitspraak in dit geval niet in strijd met de goede procesorde, omdat verweerder ter zitting op het document heeft kunnen reageren. De uitspraak is evenwel niet voldoende om aan te tonen dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beleid tussen Spanje en Nederland. Daargelaten dat het document niet vertaald is en voor zover ervan moet worden uitgegaan dat eiser gelinkt kan worden aan de Gülen-beweging, heeft eiser niet onderbouwd dat Spanje een evident en fundamenteel ander toelatingsbeleid kent dan Nederland. Evenmin is gebleken dat de Spaanse rechter hem niet zal beschermen tegen (indirect) refoulement.
8. Verweerder heeft bovendien terecht geconcludeerd dat de Spaanse autoriteiten met de terugname van eiser hebben ingestemd en daarmee hebben gegarandeerd dat zij een asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en daarbij de Europese richtlijnen in acht nemen. Dat betekent onder andere dat de Spaanse autoriteiten eiser niet zullen uitzetten als dit strijdig blijkt met het verbod op (indirect) refoulement.
9. Het beroep is ongegrond
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
5.ECLI:EU:C:2019:218.
6.Audiencia Nacional, Sala de lo Contencioso-Administrativo sección séptima.