ECLI:NL:RBDHA:2022:14060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
09/837146-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrifte door familielid met zorgbevoegdheid

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 48-jarige vrouw, die werd beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrifte. De vrouw had het beheer over de financiën van haar familielid, de aangeefster, die vanwege haar beperkingen niet in staat was om dit zelf te doen. De aangeefster had in goed vertrouwen haar financiën aan de verdachte toevertrouwd, maar de verdachte maakte misbruik van dit vertrouwen door geldbedragen, in totaal ongeveer € 70.873,49, voor eigen doeleinden te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel slechts een relatief korte periode van verduistering kon worden bewezen vanwege verjaring, er voldoende bewijs was dat de verdachte gedurende een langere periode misbruik had gemaakt van haar positie. Daarnaast had de verdachte op PGB-formulieren zorguren verantwoord die zij niet had gewerkt. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 80 uren op, mede vanwege de ernstige overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank verklaarde de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging voor de feiten die waren verjaard. De benadeelde partij, de aangeefster, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen, en de rechtbank legde de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837146-16
Datum uitspraak: 23 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 december 2018, 12 april 2019 (alle pro forma) en 9 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. K. Kuster naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 december 2022 - ten laste gelegd dat:
1.
zij tezamen en in vereniging, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 april 2006 tot en met 28 juli 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (met een totaalbedrag van ongeveer 70.873,49 euro), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als (financiële) belangenbehartiger(s) van voornoemde [benadeelde], onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
en/of
zij tezamen en in vereniging, althans alleen, in of omstreeks de periode van 13 april 2006 tot en met 28 juli 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een of meer geldbedrag(en) (met een totaalbedrag van ongeveer 70.873,49 euro, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) de/het weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) al dan niet (telkens) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- een of meer overschrijvingskaart(en) en/of
- een of meer overschrijving(en) via internetbankieren en/of
- een of meer accept-giro-opdracht(en) en/of
- een of meer geldopname(s) bij (een) pinautoma(a)t(en) en/of
- een of meer bankpas(sen) en/of daarbij gebruik heeft/hebben gemaakt van
(een) niet voor haar/hun gebruik bestemde bijbehorende pincode(s);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2012 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget (PGB), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens)
- valselijk op die/dat verantwoordingsformulier(en) een handtekening geplaatst van [benadeelde] (terwijl die [benadeelde] hiervan niet op de hoogte was) en/of
- ( zorg)uren verantwoord en/of laten verantwoorden, terwijl deze (zorg)uren in zijn geheel niet hebben plaatsgevonden en/of zijn verleend en/of
- meer (uren aan) zorg aangegeven dan er daadwerkelijk waren verleend, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van de verdachte is bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: OM) partieel niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de onder 1 (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde verduistering gedeeltelijk is verjaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde verduistering inderdaad gedeeltelijk is verjaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat zij in de periode van 13 april 2006 tot en met 28 juli 2013 opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd, die toebehoorden aan [benadeelde] (artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Cumulatief/alternatief is haar ten laste gelegd dat zij in diezelfde periode deze geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk dit zichzelf wederrechtelijk toe te eigenen middels een valse sleutel (gekwalificeerde diefstal, artikel 310 jo. 311 Sr).
Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2 Sr verjaart het recht tot strafvervolging ten aanzien van misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld, in zes jaren. Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 3 Sr verjaart het recht tot strafvervolging ten aanzien van misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, in twaalf jaren. Gelet op de maximale op te leggen gevangenisstraf voor verduistering van drie jaren geldt daarvoor een verjaringstermijn van zes jaren. Ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal geldt een verjaringstermijn van twaalf jaren, gelet op de maximale op te leggen gevangenisstraf van zes jaren voor dat feit.
Ingevolge artikel 72 Sr wordt de verjaring gestuit door een daad van vervolging. De eerste daad van vervolging in deze zaak was de betekening van de dagvaarding op 30 oktober 2018, waarin de genoemde feiten (verduistering en/of diefstal) aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat betekent dat de verjaring van die feiten op deze datum is gestuit. Gelet op de genoemde verjaringstermijnen is het recht tot strafvervolging dus door verjaring komen te vervallen ten aanzien van de verduistering voor zover die is gepleegd vóór 30 oktober 2012 en ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal voor zover die is gepleegd vóór 30 oktober 2006.
Gelet op het voorgaande zal de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging ten aanzien van feit 1, een en ander zoals vermeld in het dictum.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde verduistering en diefstal (voor zover deze feiten niet zijn verjaard) en de onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrifte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 gewezen op de verjaring en voor het overige vrijspraak bepleit. Naast het feit dat de verdachte de administratie niet goed heeft bijgehouden, bestaat geen bewijs dat zij strafbare feiten heeft begaan.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de
bijlageopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [benadeelde] (hierna: aangeefster) niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij is beïnvloed door haar familieleden. De rechtbank volgt de verdediging niet in deze redenering.
Het zijn juist de verklaringen van de verdachte over aangeefster die op onderdelen onjuist zijn gebleken. Zo heeft de verdachte in haar eerste verhoor verklaard dat aangeefster wel degelijk kan werken, niet gehandicapt is, precies weet hoeveel geld ze heeft en haar bankafschriften thuis ontvangt. Ook heeft de verdachte ontkend de administratie voor aangeefster te doen. Deze verklaringen staan echter haaks op andere bewijsmiddelen. Bovendien is de verdachte later op onderdelen van deze verklaringen teruggekomen.
Uit het procesdossier blijkt verder dat aangeefster een aangeboren hersenafwijking heeft, dat ze last heeft van epilepsie en is gediagnosticeerd met zwakzinnigheid. De rechtbank ziet in deze omstandigheden evenmin aanleiding voor het oordeel dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Wel dient behoedzaam met haar verklaringen te worden omgegaan. De rechtbank zal om die reden haar verklaringen alleen gebruiken als bewijsmiddel voor zover deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtsverhouding tussen de verdachte en aangeefster
Op grond van de verklaringen van aangeefster en van de verdachte stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte had de beschikking over de pinpas, de pincode en de inloggegevens van de ABN Amro-bankrekening en de ING-bankrekening die op naam van aangeefster stonden. Zij ontving ook de rekeningafschriften. Verder beheerde de verdachte de financiën van aangeefster en trad zij op als haar financiële belangenbehartiger. Dit was het gevolg van een door aangeefster geaccepteerd aanbod van de verdachte om haar te helpen met het regelen van haar financiële zaken. Vanwege haar beperkingen kon aangeefster haar eigen financiële zaken immers niet goed zelf regelen. Deze bevoegdheid voor de verdachte bestond tot het moment dat de pinpas van de ABN-rekening werd geblokkeerd en het de verdachte duidelijk moest zijn dat zij niet langer bevoegd was om over het geld van aangeefster te beschikken.
Ten aanzien van de ING-bankrekening kan de vraag worden gesteld of de verdachte gerechtigd was om een bankrekening voor aangeefster te openen en te beschikken over de daarop te ontvangen gelden, gelet op het feit dat aangeefster zegt dat ze van deze bankrekening niets afwist en er twijfels bestaan over wie de handtekening onder het aanvraagformulier heeft gezet. Dat deze handtekening – zonder medeweten van aangeefster – door de verdachte is gezet kan de rechtbank echter niet vaststellen en bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte aangeefster heeft begeleid bij gesprekken met de gemeente Den Haag en Stichting MEE. Verder heeft de verdachte verklaard dat het openen van de ING-bankrekening vereist was om het PGB-budget te kunnen blijven ontvangen. De rechtbank zal daarom in het voordeel van de verdachte ervan uitgaan dat de verdachte ook bevoegd was om namens aangeefster te beschikken over de ING-bankrekening en de daarop te ontvangen gelden.
De conclusie is dan ook dat tussen aangeefster en de verdachte vanaf 2006 tot 1 augustus 2013 een rechtsverhouding bestond, die onder meer inhield dat de verdachte toegang had tot het geld van aangeefster dat binnen kwam op genoemde rekeningen en bevoegd was over dit geld te beschikken ten behoeve van aangeefster.
Verduistering
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte geldbedragen van aangeefster, die zij anders dan door een misdrijf onder zich had, voor zichzelf heeft gebruikt (en daarmee die geldbedragen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend). Het gaat dan om de periode van 30 oktober 2012 (de ten laste gelegde handelingen in de periode vóór die datum zijn verjaard) tot en met 28 juli 2013.
De verdachte heeft verklaard dat zij als enige beschikking had over de pinpas van aangeefster en dat zij als enige beschikte over de inloggegevens voor online bankieren bij ABN Amro en ING.
Uit het onderzoek van de politie naar de rekeningafschriften van ABN Amro en ING blijkt dat de verdachte de pinpas van aangeefster heeft gebruikt in verschillende winkels en eetgelegenheden (Texaco, Sandra's Beauty, V&D, H&M, Kruitvat, Hema, Albert Hein, Wibra, Prenatal, Blokker, Etos, Ikea, Primera, Zeeman, Mediamarkt, H&M, So Low, Talley Weyl, Lucky Shop, Kalisvaart Drogisterij, Salon Aloe Webshop, Slagerij As-Salaam, Big Bazar, Xenos, Media markt, Plus markt, Sigarettenmagazijn Inge, BP en 13 maal bij McDonalds). Dit type winkels waar het geld is uitgegeven past in een beeld waarin de verdachte de pinpas voor zichzelf heeft gebruikt, gelet op bijvoorbeeld aankopen in babywinkels, kledingzaken en McDonalds. De verdachte had – anders dan aangeefster – jonge kinderen en dat aangeefster – zoals verdachte stelt – haar en haar man steeds meenam naar McDonalds, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank uitgaven die de verdachte ten behoeve van zichzelf of anderen heeft gedaan. Om hoeveel geld het uiteindelijk gaat, blijkt echter niet uit het dossier. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verklaring van aangeefster dat zij van € 50,- per maand moest rondkomen de vraag oproept hoe dat mogelijk was, gelet op het feit dat het nagenoeg onmogelijk is om de nodige levensmiddelen te kopen van ongeveer € 1,65 per dag. Een aantal betalingen zal mogelijk ten gunste van aangeefster gedaan zijn.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat in de genoemde periode van de ABN Amro-bankrekening van aangeefster vijf bedragen zijn overschreven naar de bankrekening van de verdachte (€ 1.000 + € 500 + € 500 + € 100 + € 700 = € 2.800,-, p. 134).
Verdachte heeft hierover verklaard dat zij deze overboekingen heeft verricht ter verrekening van schulden die aangeefster bij de verdachte of haar ex-partner had gemaakt en dat deze overschrijvingen met toestemming van aangeefster werden verricht. De rechtbank acht die verklaring volstrekt onaannemelijk. Bij een dergelijke constructie ligt het in de lijn der verwachting dat daarvan een administratie wordt bijgehouden, maar van zo’n administratie is niets gebleken. De verdachte heeft hierover desgevraagd ter zitting slechts verklaard dat zij de verrekeningen bijhield op kladpapier dat zij weggooide of dat zij dit in haar hoofd bijhield. Ook is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat aangeefster inderdaad schulden had bij de verdachte of haar ex-partner. Bovendien stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte wel degelijk een ordelijke administratie is gevonden met betrekking tot aangeefster – waarbij echter geen enkel document is gevonden dat zou duiden op enige schuld of verrekening – en voorts dat de verdachte ervaring heeft in het bijhouden van een financiële administratie. Tot slot noemt de rechtbank nog het feit dat de verdachte vier verklaringen heeft afgelegd bij de politie, die onderling veel en grote tegenstrijdigheden bevatten. Gelet op dit alles schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als volstrekt onaannemelijk terzijde.
De rechtbank is dan ook met betrekking tot de ten laste gelegde verduistering van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring. Van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’ zal de rechtbank haar vrijspreken, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de verdachte ook nadat haar de toegang tot de ABN Amro-bankrekening van aangeefster was ontzegd (dus na 1 augustus 2013) nog bedragen heeft overgeschreven. Dit waren overschrijvingen van de ING-bankrekening van aangeefster naar de eigen bankrekening van de verdachte. Vanaf die datum mocht de verdachte echter niet langer over het geld van aangeefster beschikken, zodat het overschrijven van deze geldbedragen gekwalificeerd zou kunnen worden als diefstal. Daartoe heeft de officier van justitie ook geconcludeerd. De rechtbank stelt echter ook vast dat ten aanzien van de onder 1 (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde diefstal een pleegperiode is genoemd tot 28 juli 2013, zodat de hiervoor genoemde overschrijvingen niet vallen binnen de onder 1 ten laste gelegde periode.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met gebruik van een valse sleutel.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte PGB-verantwoordingsformulieren (hierna: de formulieren) valselijk heeft opgemaakt in de ten laste gelegde periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2012.
Het dossier bevat PGB-verantwoordingsformulieren over de ten laste gelegde periode, waarop per maand zorguren zijn ingevuld die door de verdachte aan aangeefster zouden zijn verleend. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode de formulieren heeft ingevuld, dat zij gedurende een deel van die periode zwanger was en dat zij op 10 december 2011 is bevallen van een kind. De verdachte heeft op 29 en 30 augustus 2015 bij de politie verklaard dat zij tijdens haar zwangerschap en de twee maanden na de bevalling niet heeft gewerkt en dat zij het PGB-geld wil terugbetalen (p. 233 en 274).
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdachte in ieder geval heeft bekend dat zij uren heeft gedeclareerd die zij niet heeft gewerkt. De verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat deze periode slechts een week betrof. Toch gaat de rechtbank uit van de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, omdat die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft de broer van aangeefster verklaard dat hij bij aangeefster was in de periode juni 2011 tot en met 29 augustus 2011 en de verdachte helemaal niet in het huis van aangeefster heeft gezien. Verder heeft aangeefster verklaard dat zij de verdachte niet heeft gezien en de verdachte überhaupt geen werkzaamheden voor haar heeft uitgevoerd. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wordt uitgesloten door andere bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode PGB-verantwoordingsformulieren valselijk heeft opgemaakt, door hierop uren aan zorg te vermelden die zij niet heeft gewerkt. De rechtbank kan echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte telkens een valse handtekening heeft geplaatst op de zorgformulieren en evenmin dat zij nooit enige zorg heeft verleend. De rechtbank zal de verdachte daarom van deze onderdelen vrijspreken.
Gelet op het voorstaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij in de periode van
30 oktober 2012tot en met 28 juli 2013 te 's-Gravenhage, meermalen, telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorende aan [benadeelde] , welke geldbedragen telkens anders dan door misdrijf, te weten als (financiële) belangenbehartiger van voornoemde [benadeelde] onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij in de periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2012 te 's-Gravenhage, meermalen, telkens een verantwoordingsformulier Persoonsgebonden budget (PGB), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens meer uren aan zorg aangegeven dan er daadwerkelijk waren verleend, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geld van aangeefster. Hoewel een relatief korte periode bewezen is verklaard, bevat het strafdossier vele aanwijzingen dat de verdachte gedurende een zeer lange periode misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van aangeefster, die zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar is en ook nog eens familie van haar is. Aangeefster heeft in goed vertrouwen haar financiën en administratie uit handen gegeven aan de verdachte, waar de verdachte ernstig misbruik van heeft gemaakt. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die het geld van aangeefster lijkt te gebruiken als haar eigen geld, terwijl zij moest weten dat aangeefster het daardoor moeilijk kreeg. Het lijkt erop dat aangeefster door het handelen van de verdachte jarenlang in armoede heeft geleefd. Hoewel de verdachte voet bij stuk houdt dat zij ter goede trouw heeft gehandeld, lijkt het er dus op dat zij er vooral zelf financieel beter van is geworden. Zij heeft geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van haar gedrag voor aangeefster en ze heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar daden.
Uit de verklaring van aangeefster ter zitting blijkt dat zij het gebeuren niet goed kan verwerken, dat zij er slapeloze nachten aan heeft overgehouden en last heeft van het feit dat misbruik is gemaakt van haar kwetsbaarheid en haar vertrouwen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 november 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij rond kan komen met haar werk, dat zij twee kinderen heeft en geen partner.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Op 29 augustus 2015 is de verdachte in verzekering gesteld en verhoord door de politie. Vanaf dat moment mocht de verdachte verwachten dat tegen haar strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis is gewezen op 23 december 2022. De termijn tussen de twee voornoemde data bedraagt ruim 7 jaar en 3 maanden. Daarmee is de redelijke termijn in zeer ernstige mate overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding sterke matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, mede gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passend en geboden, maar zal, gelet op de geconstateerde ernstige overschrijding van de redelijke termijn, kiezen voor een taakstraf. De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de verdachte blijkens haar strafblad sinds 2013 niet meer in aanraking is geweest met justitie. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen met aangeefster.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 77.206,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 62.206,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van tenminste € 22.252 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000 aan immateriële schade toegewezen dient te worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verjaring
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op schade geleden buiten de bewezenverklaarde periode, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 onder het eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade thans vast op de som van de overboekingen naar de rekening van de verdachte, namelijk op € 2.800. De schade als gevolg van eventuele pinbetalingen kan de rechtbank niet schatten omdat daarvoor teveel onduidelijk is gebleven.
Verder kunnen naar het oordeel van de rechtbank de schadeposten ‘eigen bijdrage toevoeging’ van € 156 en ‘opvragen informatie huisarts’ van € 50 worden toegewezen, nu deze voldoende zijn onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 onder het eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.506,- bestaande uit € 3.006,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 augustus 2013. Aangeefster heeft namelijk op dat moment aangifte gedaan, waardoor vast staat dat aangeefster in ieder geval op dat moment bekend is geworden met de geleden schade.
Advocaatkosten
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ op € 1.442 (gebaseerd op 2 punten in een zaak met een geldswaarde tot € 40.000,-). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het de onder 1 onder het eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.506 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 225 en 321 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde, namelijk ten aanzien van de verduistering voor zover die is gepleegd vóór 30 oktober 2012 en ten aanzien van de diefstal met gebruik van een valse sleutel voor zover die is gepleegd vóór 30 oktober 2006;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, eerste cumulatief/alternatief en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, eerste cumulatief/alternatief:
verduistering, meermaals gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift, meermaals gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.506,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2013 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van het overige materiële deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
wijst de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het overige immateriële deel af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 1.442,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.506,-
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 55 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2022.