4.4.Bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [benadeelde] (hierna: aangeefster) niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij is beïnvloed door haar familieleden. De rechtbank volgt de verdediging niet in deze redenering.
Het zijn juist de verklaringen van de verdachte over aangeefster die op onderdelen onjuist zijn gebleken. Zo heeft de verdachte in haar eerste verhoor verklaard dat aangeefster wel degelijk kan werken, niet gehandicapt is, precies weet hoeveel geld ze heeft en haar bankafschriften thuis ontvangt. Ook heeft de verdachte ontkend de administratie voor aangeefster te doen. Deze verklaringen staan echter haaks op andere bewijsmiddelen. Bovendien is de verdachte later op onderdelen van deze verklaringen teruggekomen.
Uit het procesdossier blijkt verder dat aangeefster een aangeboren hersenafwijking heeft, dat ze last heeft van epilepsie en is gediagnosticeerd met zwakzinnigheid. De rechtbank ziet in deze omstandigheden evenmin aanleiding voor het oordeel dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Wel dient behoedzaam met haar verklaringen te worden omgegaan. De rechtbank zal om die reden haar verklaringen alleen gebruiken als bewijsmiddel voor zover deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtsverhouding tussen de verdachte en aangeefster
Op grond van de verklaringen van aangeefster en van de verdachte stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte had de beschikking over de pinpas, de pincode en de inloggegevens van de ABN Amro-bankrekening en de ING-bankrekening die op naam van aangeefster stonden. Zij ontving ook de rekeningafschriften. Verder beheerde de verdachte de financiën van aangeefster en trad zij op als haar financiële belangenbehartiger. Dit was het gevolg van een door aangeefster geaccepteerd aanbod van de verdachte om haar te helpen met het regelen van haar financiële zaken. Vanwege haar beperkingen kon aangeefster haar eigen financiële zaken immers niet goed zelf regelen. Deze bevoegdheid voor de verdachte bestond tot het moment dat de pinpas van de ABN-rekening werd geblokkeerd en het de verdachte duidelijk moest zijn dat zij niet langer bevoegd was om over het geld van aangeefster te beschikken.
Ten aanzien van de ING-bankrekening kan de vraag worden gesteld of de verdachte gerechtigd was om een bankrekening voor aangeefster te openen en te beschikken over de daarop te ontvangen gelden, gelet op het feit dat aangeefster zegt dat ze van deze bankrekening niets afwist en er twijfels bestaan over wie de handtekening onder het aanvraagformulier heeft gezet. Dat deze handtekening – zonder medeweten van aangeefster – door de verdachte is gezet kan de rechtbank echter niet vaststellen en bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte aangeefster heeft begeleid bij gesprekken met de gemeente Den Haag en Stichting MEE. Verder heeft de verdachte verklaard dat het openen van de ING-bankrekening vereist was om het PGB-budget te kunnen blijven ontvangen. De rechtbank zal daarom in het voordeel van de verdachte ervan uitgaan dat de verdachte ook bevoegd was om namens aangeefster te beschikken over de ING-bankrekening en de daarop te ontvangen gelden.
De conclusie is dan ook dat tussen aangeefster en de verdachte vanaf 2006 tot 1 augustus 2013 een rechtsverhouding bestond, die onder meer inhield dat de verdachte toegang had tot het geld van aangeefster dat binnen kwam op genoemde rekeningen en bevoegd was over dit geld te beschikken ten behoeve van aangeefster.
Verduistering
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte geldbedragen van aangeefster, die zij anders dan door een misdrijf onder zich had, voor zichzelf heeft gebruikt (en daarmee die geldbedragen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend). Het gaat dan om de periode van 30 oktober 2012 (de ten laste gelegde handelingen in de periode vóór die datum zijn verjaard) tot en met 28 juli 2013.
De verdachte heeft verklaard dat zij als enige beschikking had over de pinpas van aangeefster en dat zij als enige beschikte over de inloggegevens voor online bankieren bij ABN Amro en ING.
Uit het onderzoek van de politie naar de rekeningafschriften van ABN Amro en ING blijkt dat de verdachte de pinpas van aangeefster heeft gebruikt in verschillende winkels en eetgelegenheden (Texaco, Sandra's Beauty, V&D, H&M, Kruitvat, Hema, Albert Hein, Wibra, Prenatal, Blokker, Etos, Ikea, Primera, Zeeman, Mediamarkt, H&M, So Low, Talley Weyl, Lucky Shop, Kalisvaart Drogisterij, Salon Aloe Webshop, Slagerij As-Salaam, Big Bazar, Xenos, Media markt, Plus markt, Sigarettenmagazijn Inge, BP en 13 maal bij McDonalds). Dit type winkels waar het geld is uitgegeven past in een beeld waarin de verdachte de pinpas voor zichzelf heeft gebruikt, gelet op bijvoorbeeld aankopen in babywinkels, kledingzaken en McDonalds. De verdachte had – anders dan aangeefster – jonge kinderen en dat aangeefster – zoals verdachte stelt – haar en haar man steeds meenam naar McDonalds, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank uitgaven die de verdachte ten behoeve van zichzelf of anderen heeft gedaan. Om hoeveel geld het uiteindelijk gaat, blijkt echter niet uit het dossier. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verklaring van aangeefster dat zij van € 50,- per maand moest rondkomen de vraag oproept hoe dat mogelijk was, gelet op het feit dat het nagenoeg onmogelijk is om de nodige levensmiddelen te kopen van ongeveer € 1,65 per dag. Een aantal betalingen zal mogelijk ten gunste van aangeefster gedaan zijn.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat in de genoemde periode van de ABN Amro-bankrekening van aangeefster vijf bedragen zijn overschreven naar de bankrekening van de verdachte (€ 1.000 + € 500 + € 500 + € 100 + € 700 = € 2.800,-, p. 134).
Verdachte heeft hierover verklaard dat zij deze overboekingen heeft verricht ter verrekening van schulden die aangeefster bij de verdachte of haar ex-partner had gemaakt en dat deze overschrijvingen met toestemming van aangeefster werden verricht. De rechtbank acht die verklaring volstrekt onaannemelijk. Bij een dergelijke constructie ligt het in de lijn der verwachting dat daarvan een administratie wordt bijgehouden, maar van zo’n administratie is niets gebleken. De verdachte heeft hierover desgevraagd ter zitting slechts verklaard dat zij de verrekeningen bijhield op kladpapier dat zij weggooide of dat zij dit in haar hoofd bijhield. Ook is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat aangeefster inderdaad schulden had bij de verdachte of haar ex-partner. Bovendien stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte wel degelijk een ordelijke administratie is gevonden met betrekking tot aangeefster – waarbij echter geen enkel document is gevonden dat zou duiden op enige schuld of verrekening – en voorts dat de verdachte ervaring heeft in het bijhouden van een financiële administratie. Tot slot noemt de rechtbank nog het feit dat de verdachte vier verklaringen heeft afgelegd bij de politie, die onderling veel en grote tegenstrijdigheden bevatten. Gelet op dit alles schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte als volstrekt onaannemelijk terzijde.
De rechtbank is dan ook met betrekking tot de ten laste gelegde verduistering van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring. Van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’ zal de rechtbank haar vrijspreken, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de verdachte ook nadat haar de toegang tot de ABN Amro-bankrekening van aangeefster was ontzegd (dus na 1 augustus 2013) nog bedragen heeft overgeschreven. Dit waren overschrijvingen van de ING-bankrekening van aangeefster naar de eigen bankrekening van de verdachte. Vanaf die datum mocht de verdachte echter niet langer over het geld van aangeefster beschikken, zodat het overschrijven van deze geldbedragen gekwalificeerd zou kunnen worden als diefstal. Daartoe heeft de officier van justitie ook geconcludeerd. De rechtbank stelt echter ook vast dat ten aanzien van de onder 1 (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde diefstal een pleegperiode is genoemd tot 28 juli 2013, zodat de hiervoor genoemde overschrijvingen niet vallen binnen de onder 1 ten laste gelegde periode.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met gebruik van een valse sleutel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte PGB-verantwoordingsformulieren (hierna: de formulieren) valselijk heeft opgemaakt in de ten laste gelegde periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2012.
Het dossier bevat PGB-verantwoordingsformulieren over de ten laste gelegde periode, waarop per maand zorguren zijn ingevuld die door de verdachte aan aangeefster zouden zijn verleend. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode de formulieren heeft ingevuld, dat zij gedurende een deel van die periode zwanger was en dat zij op 10 december 2011 is bevallen van een kind. De verdachte heeft op 29 en 30 augustus 2015 bij de politie verklaard dat zij tijdens haar zwangerschap en de twee maanden na de bevalling niet heeft gewerkt en dat zij het PGB-geld wil terugbetalen (p. 233 en 274).
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdachte in ieder geval heeft bekend dat zij uren heeft gedeclareerd die zij niet heeft gewerkt. De verdachte heeft ter terechtzitting echter verklaard dat deze periode slechts een week betrof. Toch gaat de rechtbank uit van de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, omdat die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft de broer van aangeefster verklaard dat hij bij aangeefster was in de periode juni 2011 tot en met 29 augustus 2011 en de verdachte helemaal niet in het huis van aangeefster heeft gezien. Verder heeft aangeefster verklaard dat zij de verdachte niet heeft gezien en de verdachte überhaupt geen werkzaamheden voor haar heeft uitgevoerd. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wordt uitgesloten door andere bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de ten laste gelegde periode PGB-verantwoordingsformulieren valselijk heeft opgemaakt, door hierop uren aan zorg te vermelden die zij niet heeft gewerkt. De rechtbank kan echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte telkens een valse handtekening heeft geplaatst op de zorgformulieren en evenmin dat zij nooit enige zorg heeft verleend. De rechtbank zal de verdachte daarom van deze onderdelen vrijspreken.
Gelet op het voorstaande is de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.