ECLI:NL:RBDHA:2022:14056
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Zwitserland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.W.M. van Breda, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Dit besluit, dat op 9 november 2022 was genomen, leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 8 december 2022, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Tijdens de zitting waren ook een tolk, V. Nakiyaga, en een begeleider van eiser aanwezig. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak in een aanverwante zaak (NL22.22937), waarin de rechtbank al had geoordeeld over het beroep van verzoeker. Op basis van deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing om het verzoek af te wijzen is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.