ECLI:NL:RBDHA:2022:14054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL21.7780
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tadzjiekse eiseres en beoordeling van bedreigingen door invloedrijke man

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een eiseres uit Tadzjikistan, die op 6 mei 2021 een aanvraag indiende. Eiseres heeft verklaard dat zij in 2014 is verkracht door een invloedrijke man, de heer [naam 3], die veel connecties heeft in de politiek en door de autoriteiten wordt beschermd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, ondanks dat de verkrachting als geloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ongeloofwaardig wordt geacht dat eiseres en haar familie nog steeds door deze man worden bedreigd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 8 juni 2021 behandeld, maar het onderzoek werd heropend op 14 juni 2021 na een verzoek van eiseres voor een medisch onderzoek. In een aanvullend besluit van 1 september 2022 werd de asielaanvraag opnieuw afgewezen. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres over de bedreigingen door de heer [naam 3] als geloofwaardig beoordeeld en oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bedreigingen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het nieuwe asielmotief van eiseres moet worden meegenomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 7147,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7780

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

ProcesverloopBij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 14 juni 2021 het ter zitting gesloten onderzoek heropend en de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden.
Verweerder heeft op 1 september 2022 een voornemen genomen waarin de asielaanvraag van eiseres opnieuw wordt afgewezen.
De rechtbank heeft per brief van 12 september 2022 aan partijen laten weten dat zij de door verweerder in de vorm van een nieuw voornemen gepresenteerde afwijzing van de asielaanvraag van eiseres zal beschouwen als een wijziging van de motivering (hierna: aanvullend besluit) van het in de onderhavige beroepsprocedure bestreden besluit.
Eiseres heeft op 10 oktober 2022 schriftelijk gereageerd op het aanvullend besluit (hierna wordt die reactie genoemd: de zienswijze).
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 opnieuw op zitting behandeld.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het aanvullend besluit vooraf is gegaan.

1. Eiseres is geboren op [datum] 1971 en heeft de Tadzjiekse nationaliteit. Zij heeft op 6 mei 2021 een asielaanvraag gedaan. Tijdens het nader gehoor van 15 mei 2021 heeft zij, kort samengevat, het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiseres heeft van 1998 tot 2012 een winkel gehad in Tadzjikistan. Nadat er een brand in haar winkel was geweest en zij weer aan het werk wilde, bleek dat de heer [naam 3] haar winkel had ingenomen. De heer [naam 3] is een machtige man die veel connecties heeft in de politiek. Eiseres heeft, toen bleek dat zij haar winkel niet terug kon krijgen, als noodkreet in 2013 een brief aan de president geschreven. De heer [naam 3] is hier achter gekomen en heeft haar toen, met anderen, op een kantoor mishandeld. Eiseres is vier dagen later naar Rusland gevlucht. Zij verklaart verder dat zij en haar familie gedurende de periode dat zij in Rusland verbleef door de heer [naam 3] werden bedreigd.
2. Bij besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst (element 1) van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de aanvraag echter afgewezen omdat het ongeloofwaardig wordt geacht dat eiseres levensgevaar loopt door toedoen van een invloedrijk man die zich haar winkel in 2012 onrechtmatig heeft toegeëigend (element 2).
3. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 8 juni 2021 op zitting behandeld en het onderzoek in de zaak is gesloten. Op 14 juni 2021 heeft de rechtbank echter besloten het onderzoek te heropenen in verband met een verzoek van eiseres om haar in de gelegenheid te stellen om door de Stichting iMMO een medisch onderzoek naar haar te laten verrichten. In het verzoek dat de gemachtigde van eisers hiertoe op 7 juni 2021 aan iMMO heeft gedaan heeft eiseres aangegeven in 2014 door KGB-agenten te zijn verkracht en daar in het nader gehoor van 15 mei 2021 niet over te hebben durven te verklaren omdat er bij dat gehoor een mannelijke tolk uit haar land van herkomst aanwezig was. Eiseres heeft in het nader gehoor wel verklaard in 2014 door de heer [naam 3] te zijn mishandeld. Hetgeen eiseres aldus heeft aangevoerd vond de rechtbank voldoende concreet om op grond van artikel 83 Vw [1] bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Nadat door eiseres het rapport van 19 januari 2022 van iMMO is overgelegd, is verweerder in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen naar hetgeen alsnog is aangevoerd, waarbij verweerder het rapport van iMMO diende te betrekken.
4. Eiseres is op 26 april 2022 door verweerder aanvullend gehoord. Eiseres heeft in het aanvullend gehoor en in haar gesprekken bij het iMMO verklaard over de verkrachting door [naam 3] en de bedreigingen die zij en haar familie sindsdien stellen te hebben ontvangen.

Het aanvullend besluit en de beoordeling van de gronden die daartegen zijn gericht.

5. Verweerder heeft in het aanvullend besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst (element 1) van eiseres en dat een adjunct bankdirecteur (de heer [naam 3] ) de winkel onrechtmatig heeft toegeëigend in 2012 en haar heeft verkracht op het politiebureau 2014 (element 2) geloofwaardig geacht. Dat eiseres sinds de verkrachting nog steeds bedreigd wordt door meneer [naam 3] (element 3) heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht. De wijze waarop verweerder dit laatste standpunt heeft gemotiveerd zal de rechtbank hieronder bespreken aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
6. Eiseres voert – kort gezegd – aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom verweerder het ongeloofwaardig acht dat eiseres sinds de verkrachting nog steeds door de heer [naam 3] wordt bedreigd. Die beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hieronder uit waarom dat zo is.
6.1
In de zienswijze voert eiseres allereerst aan dat het niet logisch is dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres naar waarheid heeft verklaard in de gehoren aangaande haar asielrelaas, maar dat zij over de voortdurende bedreigingen gericht tegen haar en haar familieleden niet de waarheid heeft gesproken. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van eiseres. Ook de rechtbank vindt het op zichzelf gezien niet logisch is om, zoals verweerder in het aanvullend besluit heeft gedaan, enerzijds aan te nemen dat eiseres geloofwaardig heeft verklaard over de onrechtmatige toe-eigening door [naam 3] van de winkel van eiseres, en de mishandelingen en verkrachtingen van eiseres door diezelfde persoon, maar anderzijds niet aan te nemen dat eiseres niet naar waarheid heeft verklaard over dat eiseres en haar familieleden sindsdien bij voortduring door hem worden bedreigd. Dat eiseres hierin kan worden gevolgd betekent echter nog niet dat verweerder al daarom de bedreigingen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of verweerder in het aanvullend besluit met de hieronder aan de hand van de beroepsgronden te bespreken tegenwerpingen, verder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de bedreigingen ongeloofwaardig moeten worden geacht. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Hieronder staat waarom de rechtbank dat doet.
6.2
Verweerder werpt allereerst ten onrechte aan eiseres tegen dat niet valt in te zien dat meneer [naam 3] nog steeds achter eiseres aan zit, terwijl hij in 2014 al heeft gekregen waar hij op uit was. Van eiseres kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij kan aangeven wat [naam 3] er toe heeft bewogen en nog beweegt om eiseres en haar familieleden na al die jaren nog te bedreigen. Daarbij acht de rechtbank het verder ook van belang dat eiseres wel geprobeerd heeft te verklaren waarom [naam 3] haar nog steeds bedreigt. Eiseres stelt in de beroepsgronden dat zij er van overtuigd is dat [naam 3] nog steeds achter haar aan zit omdat hij vreest dat er een andere president aan de macht komt en hij dan niet langer wordt beschermd. In het aanvullend gehoor heeft eiseres eerder verklaard dat [naam 3] wraak en haatgevoelens voor haar heeft en haar daarom nog steeds iets aan wil doen.
6.3
Ook werpt verweerder ten onrechte aan eiseres tegen dat de verklaring dat [naam 3] heeft gezegd dat de verkrachting maar een kleine straf is niet strookt met haar verklaring dat verkrachting de ergste straf is die een vrouw kan krijgen. Verweerder vergelijkt hier een verklaring van een dader van seksueel geweld met die van het slachtoffer, terwijl de gedachten die de dader over de ernst van dat geweld heeft vaak verschillen van die van het slachtoffer.
6.4
Verweerder werpt verder ten onrechte aan eiseres tegen dat [naam 3] haar jarenlang heeft bedreigd zonder daadwerkelijk actie te ondernemen op zijn bedreigingen. Eiseres heeft in de beroepsgronden uitgelegd dat [naam 3] niet had verwacht dat zij uit Rusland weg zou gaan, maar dat zij na verloop van tijd in Tadzjikistan bij haar familie zou terugkeren en hij dan actie zou ondernemen. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, al omdat het goed voorstelbaar is dat het voor [naam 3] makkelijker zou zijn om in Tadzjikistan en niet in Rusland actie tegen eiseres te ondernemen.
6.5
Daarnaast werpt verweerder ten onrechte aan eiseres tegen dat zij in 2018 legaal Tadzjikistan heeft kunnen in- en uitreizen en dat [naam 3] eiseres tijdens dat verblijf in Tadzjikistan had kunnen oppakken maar dat niet heeft gedaan. Eiseres heeft verklaard dat zij via kleine wegen naar haar moeder, die vlak bij de grens woonde, heeft gereisd en daardoor niet is opgemerkt. Ook heeft ze verklaard dat ze al na elf dagen weer uit Tadzjikistan is gevlucht. Die vlucht was op de dag dat eiseres van haar zus had gehoord dat [naam 3] bij haar langs is geweest. Gelet op deze verklaringen stelt verweerder ten onrechte dat niet valt in te zien hoe het mogelijk is geweest dat eiseres in 2018, in verband met ernstige gezondheidsklachten van haar moeder, korte tijd naar Tadzjikistan is teruggekeerd zonder dat [naam 3] haar heeft opgemerkt en gepakt heeft.
6.6
Eiseres voert verder aan dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat haar zoon in Moskou werd benaderd door mannen van [naam 3] die hem wilden meenemen. In het aanvullend gehoor verklaart eiseres op pagina 11 en 12 hierover:
‘’Begrijp ik het goed dat uw zoon verder geen concrete problemen direct van [naam 3] of zijn mannen heeft ondervonden?
Eén keer ging mijn zoon naar de markt. Daar hebben de mensen van [naam 3] hem ontmoet. Ze wilden hem ergens naartoe meenemen. Ze hebben gezegd: ga mee, we gaan praten. Maar mijn zoon was met vrienden en die vrienden hebben ze van hem afgeslagen. En mijn zoon kon daardoor vluchten. Er waren mensen omheen gelopen en daarom konden ze niks doen. En mijn zoon kon wegrennen.’’
De rechtbank stelt vast dat uit het verslag van het gehoor blijkt dat de hoormedewerker over het benaderen van de zoon van eiseres op de markt verder geen vragen heeft gesteld. Het had naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen om in ieder geval te vragen hoe de zoon van eiseres wist dat de mensen die hem op de markt ontmoetten bij [naam 3] hoorden. Nu dit niet is gebeurd, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres over de bedreiging op de markt ongeloofwaardig worden bevonden.
6.6
De tegenwerping uit het aanvullend besluit dat niet valt in te zien dat eiseres niet eerder maatregelen heeft genomen, heeft verweerder ter zitting nader toegelicht door uit te leggen dat hier mee wordt bedoeld dat eiseres al eerder asiel had kunnen vragen. Nog daargelaten dat deze toelichting op de tegenwerping dus niet in het besluit staat, heeft verweerder ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom dit maakt dat bedreigingen ongeloofwaardig moeten worden geacht. Eiseres heeft tijdens de gehoren en in de beroepsgronden immers toegelicht dat zij verschillende maatregelen heeft genomen om aan [naam 3] te ontkomen. Eiseres is naar Rusland gevlucht en stelt dat zij daar vaak van adres is gewisseld en contact met andere Tadzjieken heeft vermeden. Dat eiseres niet eerder ergens, zoals bijvoorbeeld in Rusland, asiel heeft aangevraagd maakt dus niet dat de bedreigingen niet geloofwaardig zijn.
6.7
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat niet valt in te zien hoe de zus van eiseres bescherming zou kunnen bieden aan de kinderen van eiseres. Eiseres heeft in reactie op het aanvullend besluit uitgelegd dat zij in werkelijkheid deze bescherming niet kon bieden en dit dus een verkeerde inschatting is geweest van de zus van eiseres. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze (verkeerde) inschatting van de zus van eiseres maakt dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over de bedreigingen door [naam 3] .
6.8
Verweerder werpt ten slotte aan eiseres tegen dat de directe aanleiding voor haar vertrek uit Rusland, dat zij zou worden aangeklaagd voor een geldschuld en financiële hulp aan terroristen, ongeloofwaardig is, omdat eiseres die schuld en hulp niet met documenten heeft onderbouwd en zij de informatie dat zij hiervoor is aangeklaagd uit de vierde hand heeft. Deze tegenwerping heeft, naar de rechtbank begrijpt, betrekking op de volgende verklaringen van eiseres op pagina 10 en 11 van het nader gehoor van 15 mei 2021:
‘’Voordat ik vanuit Rusland hier naartoe zou komen werd ik door een kennis van mij gebeld en hij zei tegen mij om Rusland te verlaten. Want als zij jou op de zoeklijst zetten dan kan je Rusland niet meer verlaten. Die kennis van me zei tegen mij dat ik op basis van twee artikelen verdacht word: het eerste is een grote geldschuld. En de tweede is financiële hulp aan terroristen. Toen had ik geen andere keuze en ben ik hierheen gekomen’
‘’Welk moment gaf voor u de doorslag voor het besluit om te vluchten?
Mijn kennis heeft met mij gebeld en vertelde dat een advocaat genaamd [naam 4]
, die de Tadzjiekse migranten in Rusland bijstond is door de Tadzjiekse
autoriteiten uit Moskou ontvoerde en naar Tadzjikistan meegenomen. Waar
deze advocaat is tot 17 jaar celstraf veroordeeld. Deze kennis van mij zei
tegen mij dat ik door [naam 3] ook op dezelfde manier ontvoerd en
meegenomen zou worden naar Tadzjikistan.’’
Hoewel eiseres hier geen afzonderlijke grond tegen de genoemde tegenwerping heeft aangevoerd, heeft zij op 7 november 2022 wel naar voren gebracht dat haar pas kort geleden duidelijk zou zijn geworden dat zij ook heeft te vrezen voor de Tadzjiekse autoriteiten vanwege haar activiteiten voor het centrum voor Tadzjieken van [naam 4] . Dat de directe aanleiding voor eiseres om uit Rusland - het land waarnaar zij vanuit Tadzjikistan in 2014 is gevlucht uit vrees voor [naam 3] - te vluchten voortkomt uit vrees voor anderen dan [naam 3] en vanwege andere gebeurtenissen, maakt nog niet dat daarmee afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over bedreigingen door [naam 3] . Dat eiseres de redenen voor de vrees in Rusland te worden aangeklaagd niet met documenten heeft onderbouwd en van een kennis over dat aanklagen heeft gehoord, maakt dat niet anders.
Daarbij komt nog dat eiseres in de weergegeven verklaring ook aangeeft dat zij vreest door [naam 3] uit Rusland te worden ontvoerd. Verweerder heeft verder ook nagelaten te motiveren waarom eiseres in het kader van de geloofwaardigheid van de bedreigingen aannemelijk moet maken dat zij zou worden aangeklaagd voor geldschuld en financiële hulp aan terroristen.
Deelconclusie
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft waarom het ongeloofwaardig wordt geacht dat eiseres en haar familieleden sinds de verkrachting nog steeds worden bedreigd door meneer [naam 3] . Daaruit vloeit voort dat verweerder ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij vindt dat in dit asielmotief geen grond is gelegen voor het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning.
Eerdere confrontatie met wandaden
8. Verweerder heeft zich in het aanvullend besluit ook op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op basis van paragraaf C2.3.3. van de Vc [2] ‘eerdere confrontatie met wandaden’. Het causale verband tussen de traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek kan namelijk niet worden aangenomen. Daarvoor is het nodig dat eiseres binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. Dit is niet het geval nu eiseres vier jaar na de traumatische gebeurtenis zelf is teruggekeerd naar Tadzjikistan en daar elf dagen heeft verbleven. Daarnaast heeft eiseres inmiddels ook zeven jaar in een derde land, namelijk Rusland, verbleven.
9. Eiseres heeft in de zienswijze aangevoerd dat zij onder psychologische behandeling staat en daarvoor medicatie krijgt. Ter zitting heeft eiseres uitgelegd dat dit moet worden gezien als reactie op bovenstaand standpunt van verweerder in het voornemen. Zij heeft verder toegelicht dat het overduidelijk is dat eiseres is getraumatiseerd en het causaal verband tussen haar trauma en vertrek ook helder is.
9.1
De rechtbank stelt vast dat, in zoverre dat nog in geschil is, uit het iMMO-rapport van 19 januari 2022 volgt dat de verkrachting een traumatische gebeurtenis voor eiseres is geweest. In het beleid staat dat het causale verband tussen deze traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. Eiseres heeft op pagina 10 van het nader gehoor verklaard dat zij vier dagen na de verkrachting naar Rusland is gevlucht. Verweerder heeft dit geloofwaardig geacht. Nu er sprake is van traumatische gebeurtenis en eiseres daarna binnen zes maanden Tadzjikistan heeft verlaten, moet worden aangenomen dat er wel een causaal verband tussen deze traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek bestaat. Verweerder werpt in dit kader dus verder ten onrechte tegen dat eiseres kort is teruggekeerd in Tadzjikistan en zeven jaar lang in Rusland heeft gewoond. Uit het beleid volgt immers niet dat het causaal verband niet langer kan worden aangenomen als een vreemdeling kort terugkeert in zijn land van herkomst of voor een aantal jaren in een ander derde land verblijft.
9.2
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op basis van paragraaf C2.3.3. van de Vc ‘eerdere confrontatie met wandaden’.
Conclusie
10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, zoals dat is gewijzigd bij aanvullend besluit van 1 september 2022, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb [3] .
11. Omdat de geconstateerde gebreken tot gevolg hebben dat verweerder de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling aan een volledige heroverweging zal moeten onderwerpen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat in de rede ligt dat verweerder eiseres ter voorbereiding van dat besluit nader zal willen horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van tien weken.
12 Nu de rechtbank het beroep reeds gegrond heeft verklaard en het besluit heeft vernietigd, komt zij niet meer toe aan de beoordeling van hetgeen eiseres bij bericht van 7 november 2022 heeft aangevoerd over haar vrees tot vervolging als gevolg van haar werkzaamheden bij het Centrum voor Tadzjieken in Moskou. Bij een nieuw te nemen besluit zal verweerder echter wel aandacht aan dit nieuwe asielmotief moeten besteden en eiseres hier zo nodig over moeten horen. Daarbij is verder van belang dat de rechtbank de verklaring van eiseres dat zij dit asielmotief pas kort voor de zitting naar voren heeft gebracht omdat zij eerder nog niet begreep dat zij ook vanwege deze werkzaamheden mogelijk gevaar loopt, plausibel acht.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de ingediende zienswijze met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
14. Eiseres heeft bij brief van 18 maart 2022 verder verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van de kosten van het onderzoek dat het iMMO ten behoeve van deze procedure heeft verricht. Deze kosten zijn onderbouwd, gespecificeerd en bedragen € 5250,00 inclusief BTW. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapportage in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Omdat het laten opmaken van het iMMO-rapportage echter redelijk was, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiseres komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van haar in de procedure gebrachte iMMO-rapportage tot een bedrag van € 5250,00.
15. De proceskosten bedragen in totaal: € 1.897,50, + € 5250,00= € 7147,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 7147,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.