ECLI:NL:RBDHA:2022:14038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.21411 en NL22.21412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Ethiopische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser, dat zijn aanvraag impliciet was ingetrokken, niet slaagde. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn asielaanvraag in België had ingetrokken voordat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat was afgerond. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen beroep kon doen op de bepalingen van hoofdstuk III van de Dublinverordening, omdat er sprake was van een terugnamesituatie. De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet kon aantonen dat België zijn internationale verplichtingen niet nakwam, en dat de overdracht aan België niet in strijd was met artikel 3 van het EVRM. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21411 en NL22.21412
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn samen op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk B. [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] 2002 en heeft de Ethiopische nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat hij Ethiopië in 2013 heeft verlaten en via verschillende landen naar Nederland is gereisd. Uit registraties in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 27 februari 2021 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en op 4 mei 2021 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Tijdens zijn aanmeldgehoor in Nederland heeft eiser verklaard dat hij geen opvang heeft gekregen in België. Eiser heeft op 1 mei 2022 een asielaanvraag in Nederland gedaan.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] (hierna: Dvo) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 17 juni 2022 aanvaard.
Eisers beroep op artikel 13 van de Dvo
3. Eiser voert aan dat uit de acceptatie van de Dublin-claim door de Belgische autoriteiten blijkt dat hij zijn asielaanvraag in België heeft ingetrokken. Daarom valt zijn situatie onder artikel 20, vijfde lid van de Dvo en kan hij een beroep doen op de bepalingen in hoofdstuk III van de Dvo. Op grond van artikel 13 van de Dvo, dat in hoofdstuk III staat, is Nederland volgens eiser verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
3.1
De volgende omstandigheden vindt de rechtbank van belang voor de beoordeling van eisers beroep op artikel 13 van de Dvo:
- Uit registraties in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 27 februari 2021 illegaal via Italië de Europese Unie is ingereisd en op 4 mei 2021 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
- Op 7 juni 2021 hebben de Belgische autoriteiten op grond van de Dvo een overnameverzoek gedaan aan Italië.
- Op 16 augustus 2021 hebben de Belgische autoriteiten in een brief aan de Italiaanse autoriteiten bevestigd dat het overnameverzoek is geaccepteerd omdat daarop niet tijdig is gereageerd.
- Op 1 mei 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
- Op 3 juni 2022 heeft verweerder op grond van de Dvo een terugnameverzoek gedaan aan België.
- Op 7 juni 2022 hebben de Belgische autoriteiten dit verzoek afgewezen omdat het overnameverzoek van 7 juni 2021 aan Italië is geaccepteerd en op 26 januari 2022 aan Italiaanse autoriteiten is meegedeeld dat de overdrachtstermijn wordt verlengd tot 18 maanden omdat eiser is ondergedoken.
- Op 9 juni 2022 heeft verweerder op grond van de Dvo een overnameverzoek gedaan aan Italië.
- Op 14 juni 2022 hebben de Italiaanse autoriteiten dit verzoek afgewezen omdat zij geen bericht hebben ontvangen van de Belgische autoriteiten over de verlenging van de overdrachtstermijn, deze daarom is verstreken en België nu verantwoordelijk is.
- Op 17 juni 2022 hebben de Belgische autoriteiten aan Nederland bericht het terugnameverzoek te accepteren op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dvo.
- Uit een memo van verweerder van 20 juni 2022 blijkt dat na de afwijzingsbrief van de Italiaanse autoriteiten navraag is gedaan bij de Belgische autoriteiten naar de verzending van de brief over de verlenging van de overdrachtstermijn aan Italië. Daaruit bleek dat die brief niet is verzonden. Nog voordat verweerder vervolgens een heroverwegingsverzoek kon doen aan België, hebben de Belgische autoriteiten het terugnameverzoek alsnog op 17 juni 2022 geaccepteerd.
3.2
Verder zijn een aantal bepalingen uit de Dvo hier van belang.
- Artikel 2, aanhef en onder d, van de Dvo:
Voor de toepassing van deze verordening verstaan wordt onder “behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2011/95/EU, met uitzondering van de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald krachtens de bepalingen van deze verordening.
- Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dvo:
De verantwoordelijke lidstaat is verplicht een onderdaan van een derde land of een staatloze die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een verzoek heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
- Artikel 20, vijfde lid, van de Dvo:
De lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, is verplicht om, op de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, over te gaan tot terugname van de verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een andere lidstaat ophoudt of daar opnieuw een verzoek heeft ingediend na zijn eerste, in een andere lidstaat ingediende verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is.
Deze verplichting geldt niet meer wanneer de lidstaat die wordt verzocht de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden, kan aantonen dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een andere lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel.
Een verzoek dat na een in de tweede alinea bedoelde periode van afwezigheid wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuw verzoek dat leidt tot een nieuwe procedure waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald.
- Artikel 29, tweede lid, van de Dvo:
Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
3.3
Eiser heeft verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019, H en R [2] , en de daarop gebaseerde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2019. [3] Uit deze uitspraak blijkt dat in het geval van een terugnamesituatie als bedoeld in de Dvo - zoals in dit geval - eiser in beginsel in Nederland geen beroep kan doen op een bepaling in hoofdstuk III van de Dvo. Op deze hoofdregel bestaat echter een uitzondering. Als eiser zijn in België ingediende asielverzoek (impliciet) heeft ingetrokken terwijl daar de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat nog niet is afgerond, is er sprake van een situatie die valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dvo. In die situatie kan eiser in Nederland wel een beroep doen op de bepalingen uit hoofdstuk III van de Dvo. Verweerder moet dan beoordelen of eiser informatie heeft verstrekt waaruit duidelijk blijkt dat Nederland op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dvo verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Als dat het geval is, kan verweerder geen geldig terugnameverzoek indienen bij België.
3.4
Deze uitzonderingssituatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier echter niet voor. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn asielaanvraag in België heeft ingetrokken voordat de procedure tot vaststelling van de op grond van de Dvo voor die aanvraag verantwoordelijke lidstaat was afgerond. De procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat is afgerond met de brief van 16 augustus 2021 van de Belgische aan de Italiaanse autoriteiten waarbij is bevestigd dat het overnameverzoek is geaccepteerd omdat daarop niet tijdig is gereageerd. Vanaf dat moment stond vast dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser heeft niet gesteld dat hij vóór 16 augustus 2021 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Uit het feit dat de Belgische autoriteiten op 26 januari 2022 een brief aan de Italiaanse autoriteiten hebben opgesteld waarin staat dat de termijn voor overdracht van eiser aan Italië wordt verlengd tot 18 maanden blijkt bovendien dat eiser zijn aanvraag op die datum nog niet (impliciet) had ingetrokken.
3.5
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de acceptatie door de Belgische autoriteiten van het terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dvo - waarin het gaat over intrekking “tijdens de behandeling” - niet kan worden afgeleid dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken voordat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat was afgerond. Op grond van artikel 2, onder d, van de Dvo is de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat namelijk geen onderdeel van de “behandeling van een verzoek om internationale bescherming”. Uit een acceptatie op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dvo volgt dus juist dat de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat al was afgerond.
Belangrijker vindt de rechtbank echter dat eiser geen enkele omstandigheid heeft benoemd op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat hij vóór 16 augustus 2021 zijn asielaanvraag, al dan niet impliciet, heeft ingetrokken.
3.6
Dat na afronding van de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat die verantwoordelijkheid is overgegaan van Italië op België betekent niet dat die procedure pas later dan 16 augustus 2021 is afgerond of na die datum opnieuw is begonnen. De overgang van die verantwoordelijkheid volgt namelijk direct uit artikel 29, tweede lid, van de Dvo. Daarvoor was dus geen nieuwe procedure nodig en die is ook niet gevolgd.
3.7
De rechtbank concludeert dat eiser geen beroep kan doen op artikel 13 van de Dvo om de verantwoordelijkheid van Nederland voor zijn asielaanvraag te onderbouwen. Verweerder heeft dus een geldig terugnameverzoek gedaan aan België. Nu dat verzoek is geaccepteerd, kan daarvan in deze procedure worden uitgegaan.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat hij niet aan België mag worden overgedragen omdat België zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Hij wijst op informatie uit het AIDA-rapport van 5 april 2022 [4] , waarin melding wordt gemaakt van capaciteitsproblemen in de Belgische asielopvang. Ook de ervaringen van eiser zelf in België zijn van belang. Uit zijn gehoor blijkt dat hij in België geen opvang heeft gekregen.
4.1
Als algemeen uitgangspunt geldt dat verweerder ten opzichte van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in België zodanige structurele tekortkomingen vertonen dat zijn overdracht zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. [5] Uit het AIDA-rapport waarop eiser wijst, blijkt weliswaar dat er in de asielopvang in België capaciteitsproblemen zijn, maar ook dat asielzoekers hun recht op opvang via de rechter kunnen afdwingen. In eisers verklaring over de opvang in België ziet de rechtbank ook geen reden om voor België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Zo heeft hij meermaals verklaard geen asiel te hebben aangevraagd in België, terwijl hij dit kennelijk wel heeft gedaan. Ook heeft hij over opvang verklaard dat hij geen slaaplek kreeg en buiten sliep, maar een slaapzak kreeg en eten kon ophalen. Dat hij de autoriteiten hierop heeft aangesproken, blijkt echter niet. Ook hiermee heeft eiser volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gebreken in de asielopvang in België zo ernstig zijn dat hij om die reden niet mag worden overgedragen.
Conclusie over het beroep
5. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om voorlopige voorziening
6. Gezien de beslissing van de rechtbank over het beroep van eiser, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze beslissingen geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.ECLI:EU:C:2019:280.
4.AIDA Country Report Belgium Update 2021.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.