ECLI:NL:RBDHA:2022:14035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/09/639455 / KG ZA 22-1087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische beoordeling van de aankondiging van excuses door de Staat voor het slavernijverleden

In deze zaak vorderen de eiseressen, bestaande uit verschillende stichtingen en een vereniging, dat de Staat der Nederlanden wordt verboden om op 19 december 2022 excuses aan te bieden voor het slavernijverleden van Nederland. De eiseressen stellen dat de Staat onrechtmatig handelt door dit op zo'n korte termijn en eenzijdig te bepalen, zonder de resultaten van een lopend onderzoek af te wachten en zonder betrokkenheid van belangenorganisaties. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen juridische basis is om de Staat te verbieden zijn excuses uit te spreken. De rechter benadrukt dat het gaat om een morele verplichting van de Staat, die niet juridisch kan worden afgedwongen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de eiseressen af, omdat het handelen van de Staat niet kan worden aangemerkt als onrechtmatig. De rechter stelt dat de Staat zelf moet bepalen hoe hij zijn morele verplichtingen vormgeeft en dat de rechter zich in dergelijke ethische kwesties terughoudend moet opstellen. De eiseressen worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639455 / KG ZA 22-1087
Vonnis in kort geding van 23 december 2022
in de zaak van
de stichting
Stichting Eer en Herstel Betalingen Slachtoffers Van Slavernij in Surinamete Amsterdam,
de stichting
Stichting Keti-Kotite Amsterdam,
de stichting
Stichting Wi Kon Na Wante Amsterdam,
de stichting
Stichting Afro-Caribische levensbeschouwing en spiritualiteitte Amsterdam,
de stichting
Stichting Multiculturele Communicatiete Amsterdam,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Wi-Stente Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. J. Breeveld te Haarlem,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.W. Veldhuis en M.E.A. Möhring te Den Haag.

1.In het kort: de zaak en het oordeel van de voorzieningenrechter

Deze zaak gaat over het voornemen van het kabinet om op 19 december 2022, te weten voor de start van het herdenkingsjaar 2023, excuses te maken voor het slavernijverleden van Nederland. Eiseressen vinden dat gedaagde (hierna ook: de Staat) onrechtmatig heeft gehandeld door dit op een zo korte termijn en eenzijdig te bepalen. Zij menen onder meer dat de Staat zou moeten wachten op de resultaten van een nog lopend onderzoek, belangenorganisaties (zoals eiseressen) hierbij zou moeten betrekken en een meer geschikte datum zou moeten kiezen, zoals 1 juli 2023. Eiseressen willen dat met dit kort geding bereiken.
De voorzieningenrechter benadrukt dat er een juridische basis moet zijn om de Staat te verbieden om op 19 december 2022 zijn excuses uit te spreken. Die basis is er niet. Van onrechtmatig handelen van de Staat is geen sprake in dit geval. De Staat wil iets doen waartoe hij zich moreel verplicht acht, maar wat niet juridisch kan worden afgedwongen. Het gaat om een puur ethische kwestie en de Staat dient zelf te bepalen hoe hij een en ander daarbij wenst vorm te geven. De rechter kan daarin niet ingrijpen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde productie;
- de op 15 december 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
2.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 29 december 2023. De vonnisdatum is daarna nader bepaald op vandaag. Vanwege het belang van eiseressen bij duidelijkheid over de te nemen beslissing op zeer korte termijn heeft de voorzieningenrechter, na een schorsing van de mondelinge behandeling, ter zitting mondeling meegedeeld dat, en beknopt gemotiveerd waarom de vorderingen in dit vonnis zullen worden afgewezen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Eiseressen sub 1 tot en met 5 zijn stichtingen en eiseres sub 6 is een vereniging. Zij hebben doelstellingen op verschillende gebieden, waaronder – verkort weergegeven en voor zover dit uit de stukken kan worden afgeleid – het behoud van de identiteit van de Afrikaanse cultuur, de instandhouding van de authentieke Afrikaans-Caribische beschaving, het bundelen van de nazaten van Afro-Surinaamse en inheemse Surinaamse slaven op basis van hun koloniale verleden, het bevorderen van de belangstelling voor de Surinaamse cultuur en het bevorderen van het welzijn van Surinamers in Nederland.
3.2.
Op 1 juli 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden (hierna: het adviescollege) ingesteld met de opdracht om een dialoog te organiseren over het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving, gericht op een bredere erkenning en inbedding van dit gedeelde verleden in de Nederlandse samenleving. Daarnaast is aan het adviescollege verzocht om over een aantal zaken advies uit te brengen.
3.3.
Het adviescollege heeft op 1 juli 2021 haar rapport van bevindingen aangeboden aan de Minister (hierna: het rapport van het adviescollege). Daarin zijn diverse adviezen opgenomen. Een daarvan is om bij wet te erkennen dat de slavenhandel en de slavernij die tussen de zeventiende eeuw en 1 juli 1893 direct of indirect onder Nederlands gezag hebben plaatsgevonden, misdrijven tegen de menselijkheid waren en daarbij ook het leed te erkennen van alle mensen die slachtoffer van deze misdrijven zijn geworden en het leed van hun afstammelingen. Een ander advies luidt dat de Staat, mede als rechtsopvolger van eerder Nederlands gezag, die slavenhandel en slavernij direct of indirect heeft toegestaan, mogelijk gemaakt, bevorderd of bedreven, hiervoor bij wet zijn excuses aanbiedt. Het adviescollege beveelt aan dat de Staat bij het aanbieden van excuses de bereidheid uitspreekt om dit historisch onrecht, dat tot op heden in velerlei vormen wordt ervaren, zoals discriminatie en institutioneel racisme, zoveel mogelijk te herstellen en aanbevolen wordt dat de minister-president excuses namens de regering aanbiedt. Er zijn ook diverse adviezen uitgebracht betreffende door de Staat te ondernemen acties.
3.4.
Op 1 juni 2022 is een regiegroep, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een terreinverkenning begonnen naar het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen. Dit betreft een onafhankelijk nationaal onderzoek naar het slavernijverleden. De eerste inzichten van dit onderzoek (hierna: het lopende onderzoek) zullen naar verwachting medio 2023 gepresenteerd worden.
3.5.
Bij brief van 30 november 2022 (36 200 VII, nr. 122) heeft de Minister de voorzitter van de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en het proces rondom de kabinetsreactie op het rapport van het adviescollege. Zij verwijst in die brief onder meer naar diverse door (leden van) het kabinet in de maanden daarvoor gevoerde gesprekken, onder andere met belangenorganisaties, in het Caribisch deel van het Koninkrijk, in Nederland en in Suriname, met als doel om de analyse en aanbevelingen van het adviescollege zelf te ervaren, te horen in gesprekken en met eigen ogen te zien. Zij stelt vervolgens dat op 19 december 2022 de inhoudelijke reactie op de aanbevelingen van het adviescollege aan de kamer wordt gezonden en dat daarin uitgebreid worden ingegaan op de gedane aanbevelingen, inclusief die inzake het aanbieden van excuses. Zij deelt mee dat de minister-president op die dag namens de regering ook een publieke boodschap zal uitspreken. Aansluitend zullen leden van het kabinet tijdens vervolgbijeenkomsten in het Caribische deel van het Koninkrijk en in Suriname met betrokkenen dieper ingaan op de kabinetsreactie. De presentatie van de kabinetsreactie vormt een belangrijk moment in een langere periode van reflectie op en dialoog over de omgang met het slavernijverleden, aldus de Minister in deze brief.
3.6.
Nadien hebben er in Nederland (in het Catshuis) nog dialoogsessies plaatsgevonden waarbij leden van het kabinet en een vertegenwoordiging van diverse belangenorganisaties aanwezig waren.
3.7.
De besluitvorming over de kabinetsreactie op het rapport van het adviescollege en de door de minister-president uit te spreken tekst staat gepland op 16 december 2022.

4.Het geschil

4.1.
Eiseressen vorderen – zakelijk weergegeven – om de Staat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verbieden de nationale excuses voor het koloniale slavernijverleden op 19 december 2022 uit te spreken, althans te verbieden de nationale excuses voor het koloniale slavernijverleden eerder dan op 1 juli 2023 uit te spreken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag;
te gebieden, alvorens excuses voor het slavernijverleden uit te spreken, inhoudelijk te reageren op de bevindingen van het adviescollege en de resultaten van het lopende onderzoek af te wachten, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
te gebieden de reeds betrokken belangenorganisaties, waaronder eiseressen, te betrekken bij de voorbereiding van de nationale excuses, dan wel een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter vermeent te behoren;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, op de wijze zoals in de dagvaarding nader omschreven.
4.2.
Daartoe voeren eiseressen – samengevat – het volgende aan. Door aan te kondigen dat op 19 december 2022 excuses zullen worden gemaakt, heeft de Staat zich schuldig gemaakt aan een onrechtmatige overheidsdaad. De Staat heeft gehandeld in strijd met de openbare orde en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er is sprake van onzorgvuldig en onbetamelijk handelen waarmee schade wordt toegebracht aan de nazaten aan wie het excuus is gericht. Alles rondom de excuses is eenzijdig door de Staat bepaald, terwijl het van groot belang is dat alle betrokkenen hierover kunnen meepraten. Het is onder meer afhankelijk van de formulering van de excuses of tot slaaf gemaakte alsnog de rechtserkenning verkrijgen waar zij recht op hebben. Ook bestaat nu het risico dat de excuses niet worden aanvaard. Verder is het voor de oprechtheid van de excuses van belang dat deze op feiten worden gebaseerd. Het lopende onderzoek is echter nog niet afgerond. Verder is relevant dat het rapport van het adviescollege al meer dan een jaar oud is, maar er nog geen reactie op is gegeven en er ook nog geen debat over is gevoerd. Voorts zijn de belangenorganisaties niet, dan wel veel te laat, meegenomen in het proces van de voorbereiding van de excuses. Excuses kunnen maar één keer worden gemaakt. Om meerdere redenen is 1 juli 2023 hiervoor een veel passender datum.
4.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
5.1.
Op grond van artikel 3:305a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. In dit artikel worden diverse nadere eisen gesteld aan het instellen van een dergelijke vordering. Daarnaast gelden, op straffe van niet ontvankelijkheid, de in artikel 1018c lid 1 Rv genoemde processuele vereisten voor het instellen van een dergelijke vordering. Die eisen hebben betrekking op wat in de dagvaarding, waarmee de collectieve rechtsvordering wordt ingesteld, moet worden vermeld. De voorzieningenrechter dient ambtshalve te beoordelen of eiseressen, gelet op deze eisen, ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
5.2.
Alhoewel eiseressen in de dagvaarding wel hebben gerefereerd aan de belangen van de nazaten van de tot slaaf gemaakten en aan de doelgroep(en) van eiseressen, hebben zij in de dagvaarding niet opgenomen dat zij een collectieve vordering willen instellen en ook niet toegelicht dat en waarom volgens hen aan de eisen van de hiervoor genoemde artikelen is voldaan. Dat betekent dat eiseressen, voor zover zij een collectieve rechtsvordering zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW hebben willen instellen, niet in een dergelijke vordering kunnen worden ontvangen.
5.3.
Eiseressen hebben in de dagvaarding echter ook gesteld dat hun belangen zijn geschonden en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen. De Staat heeft ter zitting gesteld dat hij gelet daarop heeft begrepen dat eiseressen in deze procedure geen collectieve vordering zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW hebben ingesteld, maar dat zij voor zichzelf optreden. Eiseressen hebben dat vervolgens niet weersproken. De voorzieningenrechter zal daarom de vorderingen in dat licht beoordelen.
5.4.
Daarbij rijst dan wel de vraag of eiseressen – rechtspersonen en dus niet nazaten van tot slaaf gemaakten – zelf wel belang hebben bij toewijzing van de vorderingen. Dit kan onbesproken blijven, nu het verweer van de Staat hier niet op is gericht. Het verweer dat de Staat wel heeft gevoerd leidt er overigens ook toe leidt dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn, zo blijkt hierna.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen in dit geding tot uitgangspunt nemen dat het nodig is dat de Staat zijn excuses maakt. Wat partijen verdeeld houdt is de wijze waarop, op basis waarvan en wanneer de excuses zouden moeten worden aangeboden en ook wat de Staat nog meer zou moeten doen. Partijen hebben onder meer andere opvattingen over wat de excuses zouden moeten behelzen, welke onderzoeken hieraan ten grondslag zouden moeten liggen en wat de meest geschikte datum hiervoor is. De Staat heeft aangevoerd dat hij het van belang acht dat vóór de start van het herdenkingsjaar 2023 wordt uitgedragen hoe het kabinet tegen het Nederlandse slavernijverleden aankijkt. De Staat is daarom voornemens zijn excuses te maken op 19 december 2022 (daargelaten dat er op 16 december 2022 – dus ná de zitting in dit geding – nog besluitvorming hierover zal moeten plaatsvinden). Eiseressen vinden dit een te korte termijn, die ook nog eens eenzijdig is bepaald. Zij vinden het uitgekozen moment te vroeg en wensen dat excuses later worden aangeboden en het liefst op 1 juli 2023, op de feestdag ter herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat in deze rechterlijke procedure dient te worden beoordeeld of er een
juridischegrondslag is om de Staat het door eiseressen gevorderde verbod en/of de door hen gevorderde geboden op te leggen (zoals weergegeven onder 3.1). Eiseressen hebben aangevoerd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het uiten van het voornemen om excuses te maken, onder meer bezien in het licht van de voorbereiding daarvan. De Staat heeft dat weersproken.
5.7.
Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 BW). Volgens eiseressen is sprake van al deze gronden.
5.8.
De verwijzing door eiseressen naar de artikelen 3:40 en 3:14 BW kan de voorzieningenrechter niet volgen. Artikel 3:40 BW houdt in dat een rechtshandeling die in strijd met de goede zeden of openbare orde nietig is. Artikel 3:14 BW houdt in dat een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt niet mag worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de beginselen van behoorlijk bestuur, waar eiseressen met name aan refereren. Het uiten van een voornemen om op een bepaalde datum excuses te gaan maken kan echter niet worden aangemerkt als een rechtshandeling en evenmin als een bevoegdheid die de Staat krachtens burgerlijk recht toekomt. Dit is iets waartoe de Staat zich moreel verplicht acht, zo wordt hierna onder 5.11 nog nader toegelicht.
5.9.
Verder valt niet in te zien waarom de Staat, door het uiten van zijn voornemen en de wijze waarop hij dat heeft voorbereid, inbreuk zou (kunnen) maken op het recht van eiseressen – alle rechtspersonen en geen afstammelingen van toenmalige slachtoffers – op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam. Ten overvloede (in het licht van dat wat over de ontvankelijkheid is overwogen) overweegt de voorzieningenrechter dat dit ook geldt voor de nazaten, waarvan een deel volgens eiseressen aanstoot neemt aan het voornemen van de Staat omtrent de aanbieding van excuses. Zij kunnen zich gekwetst voelen, maar een grond voor het aannemen van een inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer of hun eer en goede naam levert dat niet op.
5.10.
Dan resteert de vraag of het handelen van de Staat kan worden aangemerkt als handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, oftewel als handelen in strijd met de zorgvuldigheidsnorm. Bij dat handelen gaat het dan over het door de Staat geuite voornemen om excuses te maken op een bepaalde dag en de voorbereiding daarvan. Daarbij gaat het, vanzelfsprekend, niet over de inhoud van de excuses, die immers nog niet bekend is.
5.11.
Een toetsing aan de zorgvuldigheidsnorm is in dit kader feitelijk niet mogelijk. Het maken van excuses is immers een uiting van iets waartoe de Staat zich moreel verplicht acht, zoals de Staat ook heeft verklaard. Van enige juridische aanspraak op de manier waarop, het moment waarop en de vorm waarin de Staat aan die morele plicht vorm en inhoud geeft, is geen sprake. Het gaat om een puur ethische kwestie, hetgeen eiseressen ook zelf als kwalificatie voor deze aangelegenheid hebben gebruikt. Zij hebben daarbij ook opgemerkt dat sprake moet zijn van een doorgrond/doorleefd excuus, waarbij ook wordt gevoeld waarom de excuses worden uitgesproken. Of dat het geval zal zijn, ligt bij uitstek in het domein van de Staat; de vormgeving of intensiteit van dergelijke excuses onttrekt zich aan juridische toetsing. Welke betekenis de Staat wenst te geven aan de verlangens van eiseressen dient door hemzelf te worden bepaald, niet door de rechter. Bovendien moet bedacht worden dat dit alles zich afspeelt binnen het politieke domein. Een rechter dient zich bij dergelijke aangelegenheden per definitie terughoudend op te stellen. De voorzieningenrechter ziet op basis van dit alles dan ook geen reden in te grijpen.
5.12.
Het gevorderde zal dus in zijn geheel worden afgewezen. Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt eiseressen in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
ts