ECLI:NL:RBDHA:2022:14031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/3028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van het recht op WIA-uitkering na detentie en de vereisten voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zijn uitkering zien intrekken vanwege detentie. Na zijn vrijlating op 27 februari 2021 heeft hij opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte enkel heeft gekeken naar de herleving van de WGA-uitkering en niet heeft onderzocht of eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was op de datum van zijn vrijlating. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de mogelijkheid heeft bedoeld dat het recht op een IVA-uitkering kan ontstaan na detentie, ongeacht de duur van de uitsluitingsgrond, mits de verzekerde op dat moment volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op een IVA-uitkering van eiser opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Inleiding

Eiser ontving een uitkering ingevolge de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikt (WGA), op basis van volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%). Zijn uitkering is per 2 december 2007 ingetrokken wegens detentie. Op 3 maart 2021 heeft eiser opnieuw een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd, nadat hij op 27 februari 2021 in vrijheid is gesteld.
In het besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aangevraagde WIA-uitkering per 27 februari 2021 geweigerd.
In het besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 8 juni 2022 via een online beeldverbinding ter zitting behandeld. Eiser heeft aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was met kennisgeving afwezig. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen nadere vragen van de rechtbank te beantwoorden. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om op de reactie van eiser te reageren en in te gaan op de vraag of het antwoord van eiser aanleiding geeft een ander standpunt in te nemen over de toepassing van artikel 57, derde lid, van de WIA.
De rechtbank heeft de reactie van eiser op 1 juli 2022 ontvangen. De reactie van verweerder hierop is op 18 juli 2022 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser voert aan dat hij zijn detentie is behandeld voor langer bestaande psychiatrische problematiek (depressie en suïcidaliteit), waarvoor hij voorafgaand aan zijn detentie een WIA-uitkering toegekend heeft gekregen. De behandeling is tot op het einde voortgezet en heeft niet tot verbetering geleid. Daarom doet zich hier een uitzonderingsgrond voor en stelt eiser per 27 februari 2021 recht te hebben op een WIA-uitkering.
2. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op artikel 57, derde lid, van de WIA. Ingevolge dit artikel herleeft het recht op een WGA-uitkering alsnog op de dag dat – voor zover hier van belang – de uitsluitingsgrond “het rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen” zich niet meer voordoet binnen vijf jaar nadat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is beëindigd, mits de verzekerde op die dag gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
3. Ingevolge artikel 48, derde lid, van de WIA ontstaat het recht op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) alsnog op de dag dat geen sprake is van detentie, mits de verzekerde op die dag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. Verweerder verwijst in de reactie van 18 juli 2022 naar de wetsgeschiedenis van de WIA. Hierin is vermeld dat aan de mogelijkheid voor het alsnog ontstaan van het recht op uitkering in een aantal gevallen een begrenzing in tijd wordt gesteld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de IVA en de WGA. Bij de hier bedoelde uitsluitingsgronden, te weten detentie (rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen), en wonen buiten Nederland, kan het recht op een IVA-uitkering alsnog ontstaan, ongeacht hoe lang de uitsluitingsgrond zich heeft voorgedaan. Het argument hiervoor is dat de volledig én duurzaam arbeidsongeschikte na zijn detentie geen arbeid kan verrichten, maar de gedeeltelijk arbeidsgeschikte daartoe wel in staat is. [1]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er ten onrechte enkel van is uitgegaan dat eiser heeft verzocht om herleving van zijn WGA-uitkering. Eiser voert namelijk nadrukkelijk aan dat hij volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op artikel 48, derde lid, van de WIA ook had moeten onderzoeken of eiser op 27 februari 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat het recht op een IVA-uitkering alsnog kan ontstaan indien de uitsluitingsgrond detentie niet meer van toepassing is, ongeacht hoe lang de uitsluitingsgrond zich heeft voorgedaan. De volledig én duurzaam arbeidsongeschikte kan namelijk na zijn detentie geen arbeid verrichten. Dat hierbij voorafgaand aan de detentie ook al sprake moet zijn geweest van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maakt de rechtbank niet op uit artikel 48, derde lid, van de WIA of de wetsgeschiedenis.
6. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In het nieuwe besluit op bezwaar dient verweerder te onderzoeken of eiser per 27 februari 2021 volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is en of hij daarom recht heeft op een IVA-uitkering op grond van artikel 48, derde lid, van de WIA.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2004/2005, 30 034, nr. 3, blz. 68.