In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat betrekking heeft op de wijziging van het verblijf van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige01]. De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder, die staat ingeschreven op een adres in het arrondissement van de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, waarin de voogd, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, toestemming vraagt voor een wijziging van het verblijf van de minderjarige naar een pleegzorgvoorziening. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 1:336a BW en artikel 800, lid 3 Rv, waarbij de voogd stelt dat er sprake is van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de benodigde toestemming voor de wijziging van verblijf niet verleent, ondanks dat zij de minderjarige gedurende ten minste een jaar heeft opgevoed. De rechtbank oordeelt dat het dringend noodzakelijk is om toestemming te verlenen voor de wijziging van verblijf, gezien de acute veiligheidsrisico's voor de minderjarige. De moeder heeft zich niet gehouden aan veiligheidsafspraken, wat heeft geleid tot een onveilige situatie. De rechtbank heeft daarom besloten om de voogd toestemming te verlenen voor de wijziging van verblijf van de minderjarige tot 3 januari 2023, en heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een zitting op 30 december 2022.
De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. M.P. Meeuwisse en is openbaar uitgesproken. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 21 december 2022. Belanghebbenden hebben het recht om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen, waarbij dit moet gebeuren door tussenkomst van een advocaat bij de griffie van het gerechtshof Den Haag.