ECLI:NL:RBDHA:2022:1398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
NL21.20312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Servische eiseres op grond van artikel 8 EVRM en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Servische eiseres haar asielaanvraag had ingediend. De eiseres, die vreesde voor haar leven door bedreigingen van haar oom, had op 13 december 2021 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank van mening was dat de eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk gevaar liep bij terugkeer naar Servië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eiseres geloofwaardig zijn, maar dat de vrees voor vervolging niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een reguliere verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, omdat zij niet kon aantonen dat zij met haar partner was gehuwd en omdat beide geen verblijfsrecht in Nederland hadden. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20312
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres v-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walls), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.20313, op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.
Verweerder heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Servische nationaliteit. Eiseres heeft op 13 december 2021 asiel aangevraagd in Nederland,
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij bij terugkeer naar Servië vreest voor [naam oom], de oom van haar ex-vriend, die haar sinds 2003 regelmatig bedreigt. In 2019 is eiseres nog tweemaal via sociale media en eenmaal in persoon door [naam oom] bedreigd. Eiseres vreest dat wanneer zij naar Servië terugkeert, [naam oom] haar zal vermoorden.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiseres is bedreigd door een man uit het sociale milieu van eiseres in Servië. Verweerder ziet echter geen aanleiding om eiseres de gevraagde verblijfsvergunning asiel te verlenen nu eiseres de door haar gestelde vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast is eiseres afkomstig Servië, dat is aangemerkt als
veilig land van herkomst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Servië haar verdragsverplichtingen ten opzichte van eiseres niet nakomt. Verweerder heeft om die reden de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen.1 Ook voldoet eiseres volgens verweerder niet aan de voorwaarden om aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.2
4. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder heeft haar relaas geloofwaardig geacht. Daaruit volgt vanzelfsprekend ook dat zij nog steeds te vrezen heeft voor [naam oom]. Verder is sprake van beschermenswaardig gezinsleven met haar echtgenoot, van wie zij ook een kind verwacht. Haar echtgenoot verblijft rechtmatig in Nederland in afwachting van de beslissing op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk behandeld, terwijl in de zaak van haar echtgenoot een Dublinclaim is gelegd bij Duitsland. Verweerder heeft niet onderkend dat zij hierdoor wordt gescheiden van haar echtgenoot. Verweerder schendt daarmee niet alleen artikel 8 van het EVRM, maar ook artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Servië en dat Servië door verweerder is aangewezen als veilig land van herkomst. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Servië voor haar persoonlijk niet als veilig kan worden aangemerkt.
6. Eiseres is daar niet in geslaagd. Verweerder heeft in dat verband in de eerste plaats terecht het standpunt ingenomen dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres (nog) te vrezen heeft voor [naam oom]. Eiseres heeft immers verklaard dat zij na 2019 niet meer van hem heeft vernomen. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiseres dat zij de bescherming van de Servische autoriteiten heeft kunnen inroepen. Zij heeft immers aangifte gedaan bij de politie en haar zaak is door de rechtbank behandeld.4 Eiseres is in mei 2021 nog opgeroepen om een getuigenverklaring af te leggen en daarnaast heeft zij verklaard dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechtbank. Dat het eiseres moeite heeft gekost om aangifte te doen en de bedreigingen van [naam oom] onder de aandacht van de politie te brengen, betekent niet dat de Servische autoriteiten niet bereid of in staat zijn haar te beschermen. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. In de eerste plaats heeft eiseres niet aangetoond dat zij met haar gestelde partner, [naam partner], is gehuwd. Het door eiseres overgelegde document waaruit blijkt dat sprake is van een kerkelijk huwelijk is hiertoe niet voldoende.5 Daarnaast is niet in geschil dat noch eiseres, noch haar gestelde echtgenoot een verblijfsrecht heeft in Nederland. Reeds daarom valt niet in te zien dat aan eiseres verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM zou moeten worden toegestaan. De enkele niet-onderbouwde stelling dat
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 4 Rapport gehoor veilig land van herkomst, pagina 14 en 15. 5 Zie artikel 1:30, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
eiseres van de heer [naam partner] in verwachting is leidt niet tot een ander oordeel. Het is voorts de keuze van verweerder geweest om de asielaanvraag van de gestelde echtgenoot van eiseres op grond van de Dublinverordening6 te behandelen. Voor zover eiseres stelt dat zij daardoor als gezinsleden van elkaar dreigen te worden gescheiden, dient daarover te worden geklaagd in de asielprocedure van de gestelde echtgenoot. De stelling van eiseres dat hierdoor artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zijn geschonden, is niet onderbouwd.
8. De asielaanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en verweerder heeft terecht bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
6Verordening (EU) Nr. 604/2013.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.