ECLI:NL:RBDHA:2022:13972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsuitkering en terugvordering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd door verweerder herzien over de periode van 28 juli 2019 tot en met 6 november 2019. Verweerder stelde dat eiseres in die periode op geld waardeerbare activiteiten had verricht en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met de heer [A], die een van haar kinderen had erkend. Eiseres betwistte de bevindingen van verweerder en voerde aan dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen van drugshandel vanuit haar woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en [A] een gezamenlijke huishouding voerden, wat een onweerlegbaar rechtsvermoeden met zich meebracht. Eiseres had nagelaten dit te melden bij verweerder, waardoor zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen in de bestuurlijke rapportage voldoende bewijs boden voor de conclusie dat [A] zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres en dat er op geld waardeerbare activiteiten plaatsvonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering.
De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien en dat verweerder terecht het recht op bijstand had herzien. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om haar bezwaar toe te lichten, maar had van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.