2.7.In het proces-verbaal van de op 2 mei 2022 bij deze rechtbank gehouden voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor is de volgende verklaring van [verzoeker] vastgelegd:
‘
(…)
Op vragen van de rechter-commissaris antwoord ik als volgt:
(…)
Op 21 december 2019 reed ik op mijn scooter (…) over het fietspad en ik kwam langs twee mensen met een hond. Er kwam een auto van rechts. Die auto moest mij voorrang verlenen. Er stonden daar haaientanden op de weg. De auto stopte niet en toen was het boem, ik viel en schoof met mijn brommer nog verder door. Die zwarte auto reed een rondje maar is niet gestopt.
(…)
De auto kwam van rechts aanrijden met een meer dan normale snelheid. Ik denk meer dan 40 of 50 kilometer per uur, misschien 60.
Ik zag de bestuurder van de auto. Ik zag dat hij mij zag. Het was een getinte man.
Ik remde maar de zwarte auto remde helemaal niet. Ik kwam nog met mijn voorband tegen de zwarte auto aan en ben toen met de scooter gedraaid en gevallen en een paar meter doorgeschoven naar rechts. Het gebeurde allemaal heel snel.
Nadat ik tegen de auto aankwam, reed de zwarte auto wat rustiger, maar stopte niet. Ik zag de bestuurder zijn hoofd uit het raam steken en ik dacht dat hij daar zou stoppen. Hij trok juist hard op met piepende banden en hard draaiende wielen, waardoor rook ontstond. Verderop is hij linksaf gegaan. Ik heb hem daarna niet meer gezien.
Waar ik hiervoor zei dat de bestuurder een rondje reed, heeft u mij verkeerd begrepen. Ik bedoelde dat de wielen hard draaiden toen hij doorreed. Eerst reed hij nog rustig, maar daarna trok hij snel op.
Het was die dag een klein beetje aan het regenen. Niet hard, maar een klein beetje. Het was niet glad, niet echt glad. Ook een klein beetje.
(…)
Ik heb daar op de dag van het ongeval een Hollandse vrouw gezien, niet oud, niet jong. Er was een wat oudere man en een hond. Ik heb alleen die vrouw gesproken, zij ging telefoneren. (…)
Als iemand het ongeluk heeft zien gebeuren, dan was het de vrouw want die liep daar over de stoep, dezelfde kant op als ik.
U houdt mij voor dat een tijdje geleden de vrouw als getuige is gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij samen met haar man in de auto zat en de scooter zagen glijden, en toen zijn uitgestapt.
Ik dacht dat zij daar liepen, maar wat ik in ieder geval weet is dat de oudere vrouw bij mij stond toen ik op de grond lag. Ik wilde opstaan maar mijn voet stond de verkeerde kant op en zij heeft toen gezegd dat ik moest blijven liggen en moest wachten op hulp en ze is gaan bellen.
Op vragen van mr. O. Arslan antwoord ik als volgt:
De zwarte auto is niet gestopt. Hij heeft wat vaart geminderd nadat ik tegen hem aankwam, en daarna is hij hard doorgereden.
U vraagt mij waarom ik eerst verklaarde dat ik de oudere man en vrouw daar heb zien lopen en later toch niet. Ik kan mij herinneren dat zij naar mij toekwamen, nadat ik was gevallen en ik ging ervan uit dat zij daar hadden gelopen. Dat zal dan een vermoeden zijn geweest.
U houdt mij voor dat het ongeluk al een hele tijd geleden is en vraagt mij of ik het mij allemaal nog goed kan herinneren, of dat het meer vermoedens zijn. Ik denk dat ik het niet heel goed meer voor ogen heb en dat een deel wel vermoedens zijn. Ik ben bepaalde dingen kwijt. Toen ik op de grond lag, was ik duizelig en kreeg ik niet alles helemaal mee.
(…)’