ECLI:NL:RBDHA:2022:13941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.21467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil over de asielaanvraag van een Syrische eiser. De eiser had op 17 maart 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 december 2022 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De eiser betoogde dat de situatie voor asielzoekers in Italië verslechterd was door de recente politieke ontwikkelingen en dat hij, als gevolg van een uitzettingsbevel, niet zeker was of hij een asielaanvraag in Italië kon indienen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zouden zijn om zijn asielaanvraag op een correcte manier te behandelen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vrees van de eiser voor een verslechterde situatie in Italië onvoldoende was om dit beginsel te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21467

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21468, op 1 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 17 maart 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 19 februari 2022 Italië illegaal is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Doordat de Italiaanse autoriteiten hier niet binnen twee maanden op hebben gereageerd, geldt op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening dat het overnameverzoek is aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de voorgenomen overdracht van eiser aan dat land daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser stelt dat de leefomstandigheden voor asielzoekers in Italië zijn verslechterd door het aantreden van regering Meloni die voornemens is een streng anti-immigratiebeleid te voeren. Verder is aan eiser een uitzettingsbevel uitgereikt waardoor het voor eiser onzeker is of hij een asielaanvraag in Italië kan indienen. Weliswaar staat in het AIDA [4] rapport over Italië van mei 2022 dat een uitzettingsbevel na een eerste opvolgende aanvraag wordt opgeschort, maar door de recente politieke ontwikkelingen in dat land is niet zeker dat deze regel nog steeds wordt toegepast. Dit betekent volgens eiser dat overdracht aan Italië het risico in zich bergt op indirect refoulement. Verweerder moet daarom individuele garanties verkrijgen, inhoudende dat eiser na overdracht aan Italië daadwerkelijk een asielaanvraag zal kunnen indienen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verweerder mag ten aanzien van Italië in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder in zijn geval ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit is gegaan. Bij deze beoordeling is het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Jawo [6] van belang. Als blijkt dat in een lidstaat sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel bereiken om onder de werking van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [7] te kunnen vallen.
5. Eiser is daar niet in geslaagd. De enkele vrees dat de recente politieke ontwikkelingen in Italië tot een verslechtering van de situatie van asielzoekers in Italië zal leiden, is daarvoor onvoldoende. Deze vrees is vooralsnog op speculatie gebaseerd. Het gaat hierbij om een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Eisers stelling dat hij in Italië mogelijk geen asielaanvraag kan indienen, is niet onderbouwd en is bovendien in strijd met de informatie die over de situatie in Italië bekend is. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat overgedragen Dublinclaimanten in Italië geen asiel kunnen of mogen aanvragen en beschikt daar blijkens het verhandelde ter zitting ook niet over. Ook eisers stelling dat mogelijk sprake is van indirect refoulement slaagt daarom niet. Met de aanvaarding van het overnameverzoek heeft Italië gegarandeerd dat eiser een asielaanvraag kan indienen en dat deze overeenkomstig haar internationale verplichtingen zal worden behandeld. Met die garantie heeft verweerder kunnen volstaan. Individuele garanties zijn daarom niet benodigd.
6. Subsidiair heeft eiser verzocht om aanhouding van de zaak om duidelijkheid te verkrijgen over de situatie van teruggekeerde Dublinclaimanten in Italië. Nu die situatie, gelet op wat hiervoor is overwogen, al voldoende duidelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Asylum Information Database.
6.ECLI:EU:C:2019:218.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.