ECLI:NL:RBDHA:2022:13918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22_7684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een bijstandsuitkering ontving naar de norm voor een dakloze, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze intrekking was per 1 oktober 2022 ingegaan, omdat verzoeker niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 12 december 2022, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang en heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De rechter heeft geconcludeerd dat de intrekking van de bijstandsuitkering naar verwachting niet stand zal houden bij de beslissing op bezwaar, omdat de ingediende bankafschriften voldoende informatie bieden om het recht op bijstand vast te stellen.

De voorzieningenrechter heeft daarom het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.518,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7684

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 oktober 2022 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 december 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Verzoeker ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een dakloze. Op 6 september 2022 heeft een rechtmatigheidsgesprek plaatsgevonden. Daarbij is aan verzoeker gevraagd om voor 20 september 2022 aanvullende gegevens in te leveren. Verweerder heeft bij brief van 5 oktober 2022 aan verzoeker meegedeeld vanaf 1 oktober 2022 te stoppen met betalen van de bijstandsuitkering omdat verzoeker gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. Bij besluit van 19 oktober 2022 heeft verweerder met toepassing van artikel 54, eerste lid Pw, het recht op uitkering opgeschort vanaf 1 oktober 2022 en gevraagd om voor 2 november 2022 gegevens te sturen. In de brief van 26 oktober 2022 heeft verweerder beschreven dat er op die dag met verzoeker een telefoongesprek is geweest en is afgesproken dat verzoeker voor 9 november 2022 een overzicht van stortingen en uitbetalingen van verzoekers wed accounts in levert en een verklaring hoe hij in zijn primaire levensbehoeften heeft voorzien.
2. De financiële situatie van verzoeker is zodanig dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn gegevens heeft overgelegd. Volgens verweerder is daarom het recht op bijstand per 1 oktober 2022 niet vast te stellen. Verweerder heeft de intrekking gebaseerd op artikel 54, vierde lid, Pw.
4.1.
Ter beoordeling in de bezwaarprocedure ligt de periode van 1 oktober 2022 (datum intrekking) tot 2 november 2022 (de datum van het primaire besluit).
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de grondslag van het primaire besluit onjuist is. Partijen verschillen van mening over de vraag of het recht op bijstand is vast te stellen.
4.3.
Op de door verzoeker ingeleverde bankafschriften is te zien dat er bij- en afschrijvingen hebben plaatsgevonden van drie wedkantoren. Onbetwist is dat verzoeker hiermee zijn wed accounts heeft ingeleverd. Daarnaast zijn op de bankafschriften diverse stortingen door derden zichtbaar.
4.4.
Voorts blijkt uit de bankafschriften dat verzoeker in oktober 2022 ook uitgaven heeft gedaan die betrekking hebben op zijn levensonderhoud. Dit zijn weliswaar relatief kleine bedragen, maar verzoeker was op dat moment dakloos. Verder heeft verzoeker verklaard dat hij bedragen heeft opgenomen die hij van verweerder en familie op zijn rekening gestort kreeg en dat hij met dat geld contante betalingen heeft verricht.
4.5.
Met de informatie uit de bankafschriften is het naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor verweerder mogelijk om het recht op bijstand van verzoeker vast te stellen.
5. Het voorgaande betekent dat de intrekking naar verwachting bij de beslissing op bezwaar geen stand kan houden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.