ECLI:NL:RBDHA:2022:13900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
09-857238-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade, bedreiging met een vuurwapen en vuurwapenbezit

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is schuldig bevonden aan deze feiten, die plaatsvonden op 22 oktober 2018 in Leiden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de aangever heeft mishandeld met een knuppel en hem met een vuurwapen heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever naar zijn woning heeft gelokt onder het voorwendsel van een lekkage, waarna hij samen met twee anderen de aangever heeft aangevallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 160 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/857238-18
Datum uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 februari 2019 (pro forma), 23 augustus 2022 (regie) en 8 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Altena en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.G.D. Rutten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
l.
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 .
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het lichaam van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [aangever] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het lichaam van die [aangever] te slaan;
3 .
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [aangever] te richten en/of gedurende lange/enige tijd gericht te houden en/of hierbij die [aangever] (meermaals) de woorden toe te voegen "op je knieën, op je knieën!", althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking;
4. hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Leiden
- een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gas- alarmpistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III, te weten zes stuks pistoolmunitie, van hefc merk
CBC, kaliber .32 Auto (7.65 mm),
voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1, feit 2 primair en feit 4. De raadsman heeft vrijspraak van feit 2 subsidiair en feit 3 bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich in zijn subsidiaire betoog gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover relevant – ingaan bij de bewijsoverwegingen.
3.3.
Vrijspraak feit 1 en feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangever, [aangever] , van het leven te beroven. Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte gepoogd heeft de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de aangifte blijkt dat de aangever door twee onbekend gebleven personen met een knuppel is geslagen. Uit het dossier blijkt niet op welke wijze de aangever is geslagen, naar welke plekken op het lichaam is uitgehaald en evenmin met welke kracht er is geslagen. Daarnaast ontbreekt medische informatie over de wond op het hoofd van de aangever. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende objectieve informatie bevat om vast te kunnen stellen of de verdachte geprobeerd heeft aangever te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1 en feit 2 primair.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. [1]
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
1) Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] met fotobijlagen, opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 10 t/m 13 en 16 t/m 24):
[aangever] deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op maandag 22 oktober 2018. Ik ken [verdachte] sinds ongeveer twee jaar. Toen ik hem aan het helpen was zei hij dat er lekkage was in de woning op de [adres woning van verdachte] en hij vroeg of ik er naar wilde komen kijken. We zijn apart naar Leiden gegaan. [verdachte] stond mij op te wachten in de hal. Toen ik in de keuken was en mij omdraaide richting de woonkamer zag ik dat [verdachte] een vuurwapen in zijn handen had en dit op mijn richtte. Op het moment dat ik vooruit stap in zijn richting zie ik twee mannen vanaf de rechterkant op mij afkomen. De mannen hadden bivakmutsen op en allebei hadden ze ijzeren knuppels in hun handen. De mannen begonnen allebei op mij in te slaan met de knuppels. Ik ben het balkon op gerend en heb de deur tegen gehouden met mijn voet. Een van de mannen met de bivakmuts probeerde de deur open te doen maar omdat ik aan het schreeuwen was zag ik dat alle drie de mannen weg renden de woning uit. Ik heb het volgende letsel: hoofwond aan de rechterzijde, blauwe plekken op mijn benen en blauwe plekken in mijn nek.
2) Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 71):
22 Oktober 2018 was ik in mijn woning te Leiden. Ik keek naar buiten omdat ik geschreeuw hoorde en ik zag toen 3 mannen de [adres 2] oversteken. Ze kwamen van de overkant van de straat, dat is aan de zijde van de [verdachte] . Ik zag dat de voorste man een soort maillot over zijn hoofd had. Hij hield een goudkleurige knuppel vast. Ik zag dat de mannen naast mijn woning een steegje inliepen. Ik ben toen naar de achterkant van mijn woning gelopen en zag de mannen daar weer het steegje uitkomen. Ik zag dat ze door renden.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
1) Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 10 t/m 12):
[aangever] deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op maandag 22 oktober 2018. Ik ken [verdachte] sinds ongeveer twee jaar. We zijn apart naar Leiden gegaan. Toen ik in de keuken was en mij omdraaide richting de woonkamer zag ik dat [verdachte] een vuurwapen in zijn handen had en dit op mijn richtte. Ik zag dat het een zwart vuurwapen was met een demper op de loop. Hij zei meteen tegen mij ‘op je knieën, op je knieën’. Hij deed een stap achteruit en zei dat ik op mijn knieën moest gaan. [verdachte] bleef zeggen dat ik op mijn knieën moest gaan.
2) De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 december 2022, voor zover inhoudende:
Ik heb het wapen uiteindelijk weggegooid in een bosje.
3) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 39)
Op maandag 22 oktober 2018, omstreeks 11:20 uur, heb ik met de gecertificeerde politiespeurhond menselijke geur, onderzoek verricht naar de aanwezigheid van verse menselijke geursporen en of geurspoordragers in de nabije omgeving van perceel [adres woning van verdachte] te Leiden. Bij een nader door mij ingesteld onderzoek zag ik dat mijn hond een vuurwapen voorzien van een geluidsdemper meldde.
4) Het proces-verbaal van de afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 22 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 42 t/m 46)
Op 22 oktober 2018, werd door mij een wapen veiliggesteld. Het wapen werd voorzien van een geluiddemper aangetroffen in de bosschage te Leiden.
Soort wapen: Omgebouwd gas- alarmpistool
Merk: Zoraki
Model: M906
Kaliber: 7.65 mm
Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
In bovengenoemd vuurwapen werd munitie aangetroffen.
Soort: Pistoolmunitie
Merk: CBC
Kaliber: .32 Auto (7.65 mm)
Aantal: Zes stuks
De aangetroffen patronen is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 2 subsidiair: medeplegen mishandeling met voorbedachten rade
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en overweegt daartoe als volgt.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde mishandeling het volgende af.
Toen de aangever de woning aan de [verdachte] binnenkwam heeft de verdachte een wapen op hem gericht. De aangever moest van de verdachte op zijn knieën gaan zitten. Vervolgens is de aangever door twee andere personen met knuppels geslagen, terwijl de verdachte het wapen op aangever gericht bleef houden. Aangever heeft niet verklaard dat hij zag of hoorde dat deze twee personen na hem de woning in waren gekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze personen zich al in de woning van de verdachte hebben bevonden op het moment dat aangever daar aankwam. Nadat aangever het balkon op was gevlucht, is de verdachte samen met deze twee andere personen de woning ontvlucht. De uiterlijke verschijningsvorm van deze handelingen, waaronder het gelijktijdig bedreigen met het wapen en het slaan met de knuppels, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee (onbekend gebleven) andere personen en dat de verdachte daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De verdachte heeft in Den Haag tegen de aangever gezegd dat er een lekkage was in zijn woning in Leiden. Op die manier heeft de verdachte de aangever bewogen om naar zijn woning te komen. De aangever en de verdachte zijn apart van elkaar naar de woning in Leiden gereden. Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat de twee andere personen al in de woning waren toen aangever daar aankwam. De verdachte heeft dus ook met de twee andere personen een afspraak moeten maken om die ochtend met knuppels naar zijn woning te komen om de aangever daar op te wachten. Deze personen hebben zich vervolgens in de woning van de verdachte op de confrontatie met de aangever voorbereid door hun gezichten te bedekken.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om de aangever tezamen met deze twee andere personen te mishandelen. De verdachte heeft vóór de uitvoering van zijn daad genoeg gelegenheid gehad om na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te kunnen geven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Het verweer van de verdediging
De verdachte heeft gesteld dat hij het slachtoffer is in deze zaak. Door hem is het volgende alternatieve scenario geschetst. Er is een conflict ontstaan nadat de verdachte had gezegd dat hij aangifte zou doen van een hennepkwekerij die de aangever in de kelder van de winkel aan de [adres winkel van verdachte] zou hebben gehad. De aangever huurde in die periode de kelder van de verdachte. Het conflict is geëscaleerd en de aangever is naar de woning van de verdachte in Leiden gegaan en heeft de verdachte daar bedreigd met een vuurwapen. De verdachte heeft het wapen van de aangever afgepakt en heeft hem toen een aantal keren met dat wapen op zijn lichaam geslagen. De aangever is vervolgens naar het balkon gevlucht. De verdachte heeft het wapen op een dressoir gelegd en wilde de woning verlaten. Toen de verdachte de voordeur opendeed zag hij twee mannen met honkbalknuppels in het trappenhuis staan, die kennelijk stonden te wachten op een teken van de aangever. De verdachte heeft de voordeur weer dicht gedaan, is terug de woning ingegaan en heeft het wapen van het dressoir gepakt. Toen hij weer bij de voordeur kwam zag hij de mannen wegrennen en is hij (op blote voeten) achter de mannen aangerend. De verdachte is op een gegeven moment de twee mannen uit het oog verloren. Later heeft hij het wapen in de bosjes weggegooid.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte en de aangever verklaren beide anders over de reden van de aangever om op 22 oktober 2018 naar de woning van de verdachte aan de [verdachte] in Leiden te gaan. De verdachte heeft verklaard dat dit op initiatief van de aangever was, omdat deze, als eigenaar/verhuurder van plan zou zijn geweest het gasfornuis te vervangen voor een elektrische kookplaat. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem naar de woning heeft gelokt door tegen hem te zeggen dat er een lekkage in de keuken was. Anders dan de verklaring van de verdachte vindt de verklaring van de aangever wel ondersteuning in het dossier, te weten door de getuigenverklaring van [getuige 2] . [getuige 2] heeft verklaard de vaste klusjesman te zijn van de aangever. Hij heeft verklaard dat hij in de ochtend van 22 oktober 2018 telefonisch contact heeft gehad met de aangever en dat deze aan hem heeft aangegeven een waterlekkage te hebben in de woning. Uit de historische telefoongegevens is gebleken dat er in de voornoemde ochtend inderdaad telefonisch contact is geweest tussen de aangever en [getuige 2] .
De verdachte heeft verder verklaard dat de twee mannen met honkbalknuppels in het trappenhuis stonden te wachten. Toen deze mannen de verdachte zagen zouden zij zijn weggerend. De rechtbank overweegt dat deze gedraging moeilijk valt te rijmen met het door de verdachte geschetste alternatieve scenario. In dat scenario zouden de mannen mee zijn gekomen met de aangever en zouden zij de verdachte met honkbalknuppels hebben opgewacht om hem wat aan te doen of hem schrik aan te jagen. Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk dat deze personen meteen wegrennen wanneer zij de, op dat moment, ongewapende verdachte zien. De verdachte zou terug de woning in zijn gegaan om het wapen te pakken en zou achter de twee personen zijn aangerend om hun identiteit te achterhalen. De verdachte heeft verklaard dat de afstand tussen hem en de mannen ongeveer 4 á 5 meter bedroeg. Hij zou de mannen uiteindelijk in de steeg aan de overkant zijn kwijtgeraakt omdat hij op blote voeten liep. Deze verklaring van de verdachte strookt niet met de getuigenverklaring van [getuige 1] . Deze getuige heeft gezien dat drie mannen de straat overstaken. De getuige heeft aangegeven dat zij één van de mannen beter heeft gezien dan de anderen. De getuige beschrijft deze persoon vrij gedetailleerd en deze persoon komt qua signalement overeen met de verdachte. De getuige zegt echter niets over dat deze persoon zonder schoenen over straat zou lopen. Als dit zo was geweest, zou dit een opvallend kenmerk zijn geweest waarvan aannemelijk is dat de getuige daarover zou verklaren. Daarnaast heeft de getuige verklaard dat zij de drie mannen de steeg naast haar woning heeft zien inlopen en dat zij deze mannen aan de andere kant van de steeg er weer uit zag komen. Zij heeft de mannen vervolgens zien doorrennen. De verklaring van de verdachte dat hij de twee mannen die hij achtervolgde in de steeg is kwijtgeraakt, strookt daar niet mee.
Tot slot hecht de rechtbank waarde aan de wijze waarop de verklaringen van aangever en verdachte tot stand zijn gekomen. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de aangever vrijwel direct na het incident het alarmnummer 112 heeft gebeld. Hij heeft vervolgens op het politiebureau aangifte gedaan. Daarbij heeft aangever direct en uitgebreid verklaard over het incident en over het zakelijke conflict dat volgens hem de aanleiding tot het incident is geweest. De aangever heeft letsel dat past bij zijn verklaring over het geweld dat tegen hem is gebruikt. De rechtbank overweegt dat het opmerkelijk is dat de verdachte geen contact heeft opgenomen met de politie, ondanks dat hij stelt zelf slachtoffer te zijn geweest. De verdachte kreeg op 26 oktober 2018 een bericht dat hij zich diende te melden bij de politie voor een verhoor. Onderzoek heeft uitgewezen dat op die dag de gegevens van de telefoon van de verdachte zijn gewist. Tijdens het politieverhoor beriep de verdachte zich voor het overgrote deel op zijn zwijgrecht. Pas bij de rechter-commissaris heeft de verdachte voor het eerst over het alternatieve scenario verklaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en schuift deze terzijde.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte zich mocht verdedigen tegen de bedreiging met het vuurwapen door de aangever, zodat sprake was van noodweer. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer nu het alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mishandeling met voorbedachte rade.
Ten aanzien van feit 3: bedreiging
De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is bedreigd met een vuurwapen. Op het vuurwapen zou een geluidsdemper gemonteerd zijn. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door het feit dat er later in een bosje in de buurt van de woning een vuurwapen met een geluidsdemper is aangetroffen. Volgens de aangever heeft de verdachte daarbij meerdere malen tegen hem gezegd dat hij op zijn knieën moest gaan. De rechtbank heeft eerder overwogen dat zij uitgaat van de betrouwbaarheid van de aangifte. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever met een vuurwapen heeft bedreigd en daarbij meermaals de woorden
"op je knieën, op je knieën!"heeft geuit.
Ten aanzien van feit 4: voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem heeft bedreigd met een zwart vuurwapen met een demper op de loop. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er een vuurwapen met geluiddemper in de bosjes is aangetroffen en de verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen in de bosjes heeft gegooid. In het wapen werd munitie aangetroffen. Het wapen en de munitie zijn onderzocht door een wapenspecialist. Het wapen bleek een omgebouwd gas- alarmpistool te zijn. Dit wapen is een vuurwapen van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen patronen zijn munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gedane beroep op overmacht nu, zoals hiervoor is overwogen, het alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen met munitie zoals ten laste is gelegd onder feit 4 voorhanden heeft gehad.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Feit 2 subsidiair
hij op 22 oktober 2018 te Leiden, tezamen en in vereniging met anderen, met voorbedachten rade [aangever] heeft mishandeld door meermalen, met een metalen knuppel, tegen het lichaam van die [aangever] te slaan;
Feit 3
hij op 22 oktober 2018 te Leiden [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op die [aangever] te richten en gedurende enige tijd gericht te houden en hierbij die [aangever] meermaals de woorden toe te voegen "op je knieën, op je knieën!";
Feit 4
hij op 22 oktober 2018 te Leiden
- een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gas- alarmpistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III, te weten zes stuks pistoolmunitie, van het merk CBC, kaliber .32 Auto (7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen straf aan de verdachte dient te worden opgelegd omdat de verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair stelt de raadsman dat de redelijke termijn fors is overschreden, hetgeen dient leiden tot strafvermindering. Een eventueel aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf zou de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet moeten overschrijden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, te weten: mishandeling met voorbedachten rade, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit zijn ernstige feiten.
De situatie in de woning van de verdachte moet voor de aangever zeer beangstigend zijn geweest. Uit het niets is hij met een vuurwapen bedreigd en is hij gedwongen om op zijn knieën te gaan zitten. De aangever heeft gevreesd voor zijn leven. Tegelijkertijd is hij door twee personen met gezichtsbedekking geslagen met honkbalknuppels. Hij heeft hierdoor letsel opgelopen. De verdachte heeft aldus, samen met twee anderen, op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Daar komt bij dat er sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte om de aangever geweld aan te doen. De verdachte heeft de aangever met een smoes naar zijn woning gelokt en heeft hem daar samen met twee anderen opgewacht.
Ook het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie is een zeer ernstig feit. Uit onderzoek is gebleken dat het wapen was doorgeladen en dat het mogelijk was om scherpe patronen met het wapen te verschieten. De verdachte heeft niet alleen het wapen in de woning voorhanden gehad, hij heeft het wapen ook buiten bij zich gedragen. Hij heeft het wapen uiteindelijk weggegooid in de bosjes. Een voorbijganger of zelfs een spelend kind had het wapen kunnen vinden. De verdachte heeft een gevaar veroorzaakt door een vuurwapen bij zich te dragen en dit wapen vervolgens weg te gooien.
Strafblad
Blijkens het strafblad van de verdachte van 4 november 2022 is de verdachte voor de pleegdatum van onderhavige feiten, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft ná onderhavige feiten een strafbeschikking opgelegd gekregen, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 29 oktober 2018 toen de verdachte in verzekering is gesteld. Het onderhavige vonnis is meer dan vier jaar na deze inverzekeringstelling gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, namelijk met meer dan twee jaar, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straffen tot gevolg moet hebben.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 januari 2019, waaruit volgt dat er mogelijk sprake is van problematiek op het gebied van financiën en dagbesteding. De reclassering ziet geen verband tussen de problemen en de bewezenverklaarde feiten. De reclassering maakt zich zorgen over het agressieve gedrag van de verdachte, maar vanwege de ontkenning kunnen zij geen interventies indiceren. Voorts is er sprake van onvoldoende responsiviteit voor gedragsverandering. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief van stichting Trema Welzijn van 7 december 2022. Uit de brief blijkt dat de verdachte sinds februari 2021 geholpen wordt door een maatschappelijk werker. Door schulden heeft de verdachte veel last van stress. Met behulp van de maatschappelijk werker zijn de schulden van de verdachte geïnventariseerd en heeft de verdachte zich aangemeld voor schuldhulpverlening. Ook wordt het budget van de verdachte beheerd door Kredietbank Nederland. Op 12 december 2022 staat er een gesprek gepland met schuldhulpverlening. De verwachting is dat de verdachte vanaf dan kan starten met het traject voor schuldhulpverlening.
Tot slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief van een psycholoog van 2 november 2022. Uit de brief blijkt dat de verdachte een intakegesprek heeft gehad met een psycholoog bij Volders Psychologie en Arbeid. Volgens de psychloog is de verdachte momenteel niet belastbaar met betaald werk. Volgens de psycholoog dient de focus eerst te liggen op het verminderen van de psychische klachten en het opstarten van de schuldhulpverlening. Zodra de verdachte profiteert van de psychologische begeleiding, zal hij gebaat zijn bij het opstarten van werkzaamheden om zodoende meer structuur in zijn dagbesteding aan te brengen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op hetgeen hiervoor is overwegen acht de rechtbank het niet opportuun om de verdachte opnieuw te detineren. De verdachte is sinds 5 februari 2019 geschorst en heeft zich sindsdien niet schuldig gemaakt aan andere misdrijven. Uit de brief van stichting Trema Welzijn blijkt dat de verdachte zelf bezig is met het vinden van een oplossing voor zijn financiële problemen. Daarnaast blijkt uit de brief van de psycholoog dat de verdachte zich wil inspannen om zijn psychische welzijn te verbeteren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten onvoldoende tot uiting worden gebracht wanneer wordt volstaan met een oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Om die reden zal de rechtbank naast de voornoemde gevangenisstraf een forse taakstraf opleggen.
Conclusie
De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij geconcludeerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij geconcludeerd. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 oktober 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de onder 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het vuurwapen, de geluidsdemper en de 6 patronen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 22 c, 22d, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 285 en 301 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
medeplegen mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
ten aanzien van feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstrafvoor de tijd van
160 (honderdzestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
80 (tachtig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. J.J. Peters, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Stek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018285711, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, districtsrecherche Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 458).