ECLI:NL:RBDHA:2022:13886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/09/637304 / JE RK 22-2251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een jong kind in het kader van jeugdbescherming en de rol van gemeentelijke financiering

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 december 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige01]. De zaak is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige01] beoordeeld, die sinds maart 2022 onder toezicht staat en in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft het ouderlijk gezag, terwijl de vader op 28 juli 2022 een verzoek tot gezamenlijk gezag heeft ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om [minderjarige01] een veilige opvoedomgeving te bieden, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft de verzoeken van beide ouders om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode te laten plaatsvinden, afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat de financieringsproblemen vanuit de gemeente een belemmering vormen voor het traject van terugplaatsing bij de vader. De kinderrechter heeft de gemeente aangespoord om adequaat en voortvarend op te treden, zodat de vader de kans krijgt om zich als opvoeder te bewijzen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] verlengd tot 29 juni 2023, in overeenstemming met de duur van de ondertoezichtstelling.

De beslissing is genomen met het oog op de belangen van [minderjarige01], die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin, en de noodzaak om de mogelijkheden voor terugplaatsing bij de vader zo snel mogelijk te onderzoeken. De kinderrechter heeft de betrokken partijen erop gewezen dat de procedures niet ten koste mogen gaan van de ontwikkeling en stabiliteit van [minderjarige01].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Familie
Zaaksgegevens: C/09/637304 / JE RK 22-2251
Datum uitspraak: 21 december 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 28 oktober 2022 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,de gecertificeerde instelling
(hierna: de GI),
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01]

(hierna: [minderjarige01] ).
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01]

(hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,

[de man01]

(hierna: de vader),
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S.R. van Laar te Arnhem.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 7 december 2022 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld. De zaak is gecombineerd behandeld met het door de vader op 28 juli 2022 ingediende verzoek strekkende tot gezamenlijk gezag (zaaknummer C/09/634058 / FA RK 22-5422). Op de zitting zijn verschenen:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- [naam01] namens de GI .

Feiten

  • [minderjarige01] is erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • De vader heeft op 28 juli 2022 een verzoek strekkende tot gezamenlijk gezag ingediend (zaaknummer C/09/634058 / FA RK 22-5422).
  • [minderjarige01] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 juni 2022 [minderjarige01] onder toezicht gesteld van 29 juni 2022 tot 29 juni 2023, alsmede van 30 juni 2022 tot 30 december 2022 een machtiging verleend om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dit betreft een verlenging met zes maanden, tot 29 juni 2023.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij heeft op zitting wel verzocht slechts voor een periode van drie of vier maanden te verlengen. De vader heeft hetzelfde standpunt ingenomen.

Beoordeling

De GI heeft aan het verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [minderjarige01] , die voordien bij moeder verbleef, is sinds maart 2022 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Moeder had destijds geen vaste woon- en verblijfplaats en leek niet in staat om [minderjarige01] een fysiek, emotioneel en pedagogisch veilige opvoedomgeving te bieden. Zij leek onvoldoende inzicht te hebben in haar problematiek en accepteerde onvoldoende de hulpverlening die nodig was om de situatie te verbeteren. De GI heeft in eerste instantie terugplaatsing bij de moeder onderzocht door middel van een opname in een gezinshuis. Dit traject is al na korte tijd stopgezet. De begeleiding door Kwadraad maatschappelijk werk is ook gestaakt, omdat de moeder de afspraken niet zou nakomen. Volgens Kwadraad zijn er grote zorgen, omdat de moeder geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, grote schulden zou hebben en opnieuw uitgeschreven zou zijn voor haar MBO-studie. De GI maakt zich zorgen over de situatie waarin de moeder zich bevindt, de keuzes die zij maakt en het feit dat zij de hulpverlening onvoldoende tot niet accepteert. Hierdoor ziet zij geen kans op terugplaatsing bij moeder. Moeder heeft nu eens per twee weken (begeleide) omgang met [minderjarige01] .
[minderjarige01] verblijft inmiddels een half jaar in het huidige pleeggezin, waar zij zich goed lijkt te ontwikkelen. Zij maakt een groeispurt en lijkt eerdere achterstand in ontwikkeling snel in te halen. Wel zien het consultatiebureau, de GI en Jeugdformaat signalen van een belaste voorgeschiedenis. Voor haar uithuisplaatsing leek zij veel stress te ervaren, trok haren uit haar hoofd en stopte bij ouders soms met ademhalen tot zij flauwviel. [minderjarige01] laat in het huidige pleeggezin veel signalen van hechting zien en zowel pleegouders als hun biologische kinderen staan ervoor open om haar langdurig op te voeden en te verzorgen, wanneer zij niet bij haar ouders zou kunnen wonen en dit voldoende is onderzocht.
De GI wil op zeer korte termijn onderzoeken of plaatsing van [minderjarige01] bij de vader mogelijk is. De vader heeft echter geen passende woning en heeft geen urgentie gekregen, waardoor hij niet thuis intensief kan worden begeleid. Het onderzoek naar plaatsing bij vader wil de GI op twee manieren doen: door middel van een perspectiefonderzoek van Jeugdformaat en door middel van een (weekend-)gezinsopname bij Mereo (noodgedwongen buiten de regio Den Haag omdat Haaglanden geen passend aanbod heeft). Op deze manier moet zicht worden verkregen op de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van vader. Tot op heden is de gezinsopname echter niet gelukt, omdat er geen financieringsmogelijkheden lijken te zijn vanuit de gemeente. Op 21 oktober 2022 is het perspectiefonderzoek gestart, waarbij binnen een termijn van zes maanden advies zal worden uitgebracht. De GI is daarom van mening dat de uithuisplaatsing moet worden verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Er is nu nog onvoldoende duidelijk of [minderjarige01] bij de vader kan wonen. Vader heeft nu eenmaal per week (begeleide) omgang.
Op de zitting is gebleken dat er, naast de zittingen in verband met opeenvolgende termijnen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, afgelopen september nog een zitting is geweest over een schriftelijke aanwijzing betreffende de omgang van [minderjarige01] met haar ouders. Toen is de huidige omgangsregeling vastgesteld. Ook bleken er toen al problemen met de financiering te zijn, waardoor het traject met vader niet van de grond kwam. Ouders begrijpen niet goed waarom er steeds weer zittingen plaatsvinden, terwijl er in de praktijk niets lijkt te gebeuren. Moeder heeft op zitting ook verklaard dat zij bewust een stap terug heeft gedaan, om terugplaatsing bij de vader een goede kans te geven. Zij heeft daarom – geheel tegen haar wensen en verlangens in – ingestemd met een beperktere eigen omgang met [minderjarige01] ten behoeve van een frequentere omgang met vader. Beide ouders willen graag dat [minderjarige01] zo snel mogelijk bij de vader kan wonen en vinden de procedures te lang duren. Moeder benadrukt dat er daarnaast ook nog naar andere familie moet worden gekeken.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen – zoals hierboven weergegeven – van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Dat is op zitting ook door geen van de ouders bestreden.
De kinderrechter overweegt daarbij nog het volgende. Nu het traject tot terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder zonder succes is stopgezet, is het van groot belang dat de mogelijkheden van terugplaatsing bij de vader zo spoedig mogelijk worden onderzocht. Ook daarover zijn alle betrokkenen het eens. De vader wil liever vandaag dan morgen laten zien dat hij de opvoeding van [minderjarige01] aankan, en dus over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt of daaraan zal werken. De moeder staat hier geheel achter. Door de GI is hiervoor een traject uitgestippeld, dat voor een gedeelte – wat betreft het door Jeugdformaat uitgevoerde perspectiefonderzoek – al in gang is gezet. Voor een belangrijk deel – plaatsing in een gezinshuis van vader met [minderjarige01] – komt dit traject echter niet van de grond omdat de gemeente de financiering (nog steeds) niet heeft goedgekeurd. Dit was op de zitting in september ook al het geval. Ook het ontbreken van een urgentieverklaring voor vader is een belemmerende factor. Hierdoor komt vader niet in aanmerking voor een geschikte woning om met [minderjarige01] in te kunnen verblijven. Gelet op het feit dat [minderjarige01] op dit moment al enige tijd in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft, en zich steeds meer aan dit gezin zal gaan hechten, is het wel van het allergrootste belang dat dit traject zo spoedig mogelijk van start gaat.
De kinderrechter acht het onacceptabel dat dit traject nog langer door financieringsproblemen vanuit de gemeente wordt belemmerd. Door het uitblijven van financiering dreigt immers het onaanvaardbare risico dat de vader niet op tijd de kans zal krijgen om zich als vader te bewijzen. Daardoor dreigt ook het hoogst onwenselijke resultaat dat het uitblijven van financiering op zichzelf reeds de bepalende factor zal gaan worden voor de beantwoording van de vraag waar [minderjarige01] in de toekomst zal kunnen opgroeien, zonder dat de meest passende mogelijkheden nog tijdig en goed kunnen worden onderzocht. Het kan en mag niet zo zijn dat het niet financieren van een traject deze verstrekkende gevolgen heeft. De rechtbank wil de gemeente dan ook expliciet op het hart drukken om hier adequaat en voortvarend op te treden.
Gelet op deze financieringsproblemen – en in de hoop hiermee naar de gemeente een signaal te kunnen afgeven en enige druk te kunnen zetten – hebben de advocaten van beide ouders verzocht de termijn van de uithuisplaatsing niet met de door de GI verzochte, en voor het traject benodigde zes maanden, maar met slechts drie of vier maanden te verlengen. De kinderrechter acht dit echter geen geschikte manier om het (door alle betrokkenen) gewenste doel van het verkrijgen van financiering te bereiken, hoezeer ook de rechter het belang van een snelle financiering onderschrijft. De kinderrechter heeft ernstige twijfel of met een kortere verlenging het doel van de financiering van het door de GI uitgewerkte traject daadwerkelijk dichterbij komt. De kinderrechter meent dat gemeentes de financiering niet (zouden moeten) laten afhangen van dergelijke procedurele ingrepen, maar van wat (de aangewezen instanties menen dat) er in de gegeven omstandigheden voor het kind nodig is. Een kortere verlenging van de termijn van uithuisplaatsing heeft bovendien andere gevolgen, die een negatieve uitwerking op het proces (kunnen) hebben. Een kortere verlenging heeft tot gevolg dat de jeugdbeschermer, die haar taak hier naar het oordeel van alle betrokkenen zeer goed en voortvarend heeft opgepakt, meer tijd zal moeten besteden aan de voorbereiding van een (nader) verzoek tot verlenging (met de resterende tijd die nodig zal zijn om het traject te voltooien). Die tijd kan niet worden besteed aan daadwerkelijke regievoering en (de coördinatie van de) hulpverlening. Een kortere verlenging zal er verder voor zorgen dat er opnieuw een zitting zal moeten worden gehouden, althans opnieuw over een nieuwe verlenging zal moeten worden geoordeeld. Niet alleen het apparaat van de rechterlijke macht, de advocaten en de jeugdbescherming zullen hieraan dan wederom tijd moeten besteden, ook voor ouders is niet meer te begrijpen (en te accepteren) waartoe al de in deze zaak reeds gehouden en te houden zittingen dienen, als er tegelijkertijd geen (echte) stappen kunnen worden gezet in het traject tot (het onderzoek naar) terugplaatsing. Ook zou een kortere verlenging de stabiliteit van de situatie, die onder meer nodig is voor de traumabehandeling van [minderjarige01] , in de weg kunnen zitten. Ten slotte overweegt de kinderrechter dat er voldoende tijd en rust moet zijn om het traject met vader voor te bereiden en te doorlopen en hem daarbij zo goed mogelijk te ondersteunen, zodat dit de grootst mogelijke kans van slagen krijgt. Het past daarom niet om de voor het traject benodigde tijd in stukken op te knippen. De kinderrechter vertrouwt er daarbij bovendien op dat als binnen de nu voor het traject voorziene tijd al eerder voldoende duidelijk wordt dat [minderjarige01] bij de vader zal kunnen worden teruggeplaatst, daarmee niet langer zal worden gewacht dan strikt noodzakelijk is.
Gelet op al het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] voor de door de GI verzochte duur verlengen.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg van 30 december 2022 tot 29 juni 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F. Mollema, kinderrechter, bijgestaan door P.W.M. Jans als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.