ECLI:NL:RBDHA:2022:13882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.19724 (beroep) en NL22.19725 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot persoonsverwisseling en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen. Eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, heeft op 23 augustus 2022 asiel aangevraagd, onderbouwd met een claim dat hij in 2009 slachtoffer is geworden van een aanslag op zijn ouderlijk huis, waarbij zijn familie om het leven kwam. Eiser heeft gesteld dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn Tamil etniciteit en dat hij in oktober 2017 Sri Lanka heeft verlaten.

De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit en de herkomst van eiser niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 18 oktober 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser in 2018 verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met zijn huidige asielrelaas. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Sri Lanka.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.19724 (beroep) en NL22.19725 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 2 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.19724) ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.19725).
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S. Ratnavel Ayutham.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt dat hij [A] is, geboren op [geboortedag] 1985 en de Sri Lankaanse nationaliteit heeft. Hij heeft op 23 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat in 2009 een aanslag op zijn ouderlijk huis is gepleegd in Sri Lanka, waarbij zijn hele familie om het leven is gekomen. In de daaropvolgende jaren heeft hij consequent problemen ondervonden door het regeringsleger vanwege zijn naam en geboorteplaats. Hij heeft Sri Lanka in oktober 2017 verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
aanslag op de familie in 2009;
problemen naar aanleiding van Tamil etniciteit.
2.1.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, hoewel eiser niet met officiële documenten zijn identiteit heeft aangetoond. Verweerder vindt de aanslag op de familie in 2009 en de problemen naar aanleiding van de Tamil etniciteit ongeloofwaardig. Volgens verweerder is eiser in 2018 ook in Nederland geweest en heeft hij toen ten overstaan van de KMAR verklaard dat hij al sinds zijn zevende levensjaar met zijn familie in Europa verblijft en nooit is teruggekeerd naar Sri Lanka. [2] Het is daarom niet aannemelijk dat eiser in 2009 in Sri Lanka aanwezig was of dat hij vanwege zijn Tamil etniciteit problemen heeft ervaren. Verder blijkt uit informatie van de Zwitserse autoriteiten dat eiser in het bezit is geweest van een Zwitserse verblijfsvergunning geldig in de periode 1999 tot 2016. Eiser kan volgens verweerder daarom niet worden aangemerkt als vluchteling. [3] Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder heeft eiser hem misleid door valse informatie te verstrekken over zijn identiteit en heeft hij zich waarschijnlijk, te kwader trouw, ontdaan van een identiteits- of reisdocument. Ook heeft hij verklaringen afgelegd die verweerder als kennelijk inconsequent, tegenstrijdig, kennelijk vals en duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met geverifieerde informatie uit EU-vis en Eurodac aanmerkt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat sprake is van een persoonsverwisseling. Eiser is weliswaar in 2018 met een paspoort op naam van Arasareththinam naar Nederland gekomen [4] , maar hij heeft nooit verklaringen afgelegd bij de KMAR. Volgens eiser zijn de tegengeworpen verklaringen uit 2018 afkomstig van een ander persoon, die met dezelfde reisagent heeft gereisd en hetzelfde paspoort heeft gebruikt om naar Nederland te komen. Eiser betwist dan ook dat hij degene is die op de biometrie foto staat. Anders dan verweerder heeft gesteld, heeft eiser slechts één familielid in Zwitserland wonen, heeft hij drie jaar in Duitsland gewoond en gewerkt en heeft hij enige tijd illegaal in Nederland verbleven. Daarbij heeft eiser littekens op zijn lichaam die zijn asielrelaas ondersteunen. Verweerder had daarom moeten toetsen of als eiser terugkeert naar Sri Lanka hij in een situatie belandt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [5] Subsidiair voert eiser aan dat, indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een persoonswisseling, verweerder onvoldoende heeft getoetst aan het landenbeleid en of bij gedwongen terugkeer sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Persoonswisseling
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de verklaringen die in 2018 bij de KMAR zijn afgelegd afkomstig zijn van eiser. Volgens eiser is sprake van een persoonsverwisseling en heeft een ander persoon deze verklaringen afgelegd, terwijl volgens verweerder eiser degene is geweest die in 2018 de verklaringen heeft afgelegd. Niet in geschil is dat de verklaringen uit 2018 tegenstrijdig zijn met de verklaringen van eiser bij de onderhavige asielaanvraag.
4.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in 2018 de verklaringen heeft afgelegd ten overstaan van de KMAR.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn stelling dat van een persoonsverwisseling sprake is niet heeft onderbouwd. Eiser heeft enkel gesteld dat hij zeker weet dat hij in 2018 geen verklaringen heeft afgelegd, zodat deze wel van iemand anders afkomstig moeten zijn.
4.2.
Verweerder mag in beginsel afgaan op de informatie uit het Eurodac-systeem. [6]
Uit Eurodac onderzoek is gebleken dat de vingerafdrukken en de biometriefoto van 2018 exact overeenkomen met die van eiser in 2022. Eiser heeft, anders dan in beroep wordt gesteld, in het nader gehoor bovendien toegegeven dat de biometriefoto uit 2018 een foto van hem is. Daar komt bij dat eiser in 2018 en in 2022 heeft verklaard hij bij een vrouw in Deventer heeft verbleven, een pinda-allergie heeft en lactose intolerant is. Niet valt in te zien dat een ander persoon exact dezelfde verklaringen zou afleggen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat deze verklaringen niet van hem afkomstig kunnen zijn, omdat hij in Duitsland heeft verbleven. Uit de informatie van de Duitse autoriteiten volgt immers dat hij op 25 november 2021 in Duitsland is aangekomen en dat hij op 30 november 2021 asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van deze informatie. De enkele verklaring dat hij drie jaar (il)legaal heeft gewerkt in Duitsland is geen toereikende verklaring.
4.3.
Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser in 2022 tegenstrijdig heeft verklaard ten opzichte van zijn verklaringen in 2018. Gelet hierop kan het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig worden geacht, nu vaststaat dat eiser in 2018 heeft verklaard dat hij jarenlang in Zwitserland heeft gewoond en dat zijn familie daar nu nog steeds woont. Daarom bestond er geen aanleiding voor verweerder om een nader onderzoek te verrichten bij de Duitse of Zwitserse autoriteiten of bij de gevangenis/kliniek. Daar komt bij dat eiser moedwillig de waarheid over zijn identiteit meerdere keren tijdens het gehoor verborgen heeft getracht te houden, zodat aan hem niet het voordeel van de twijfel hoeft te worden gegund. De overgelegde kopie van de geboorteakte leidt niet tot een ander oordeel, nu het enkel een kopie betreft, het document niet is voorzien van een vertaling en hieraan minder bewijskracht toekomt dan aan de in 4.2 genoemde vingerafdrukken en biometriefoto.
Artikel 3 van het EVRM
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft kunnen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn etniciteit of om andere redenen een reëel risico loopt of vervolging dan wel ernstige schade. Verweerder heeft deugdelijk getoetst aan artikel 3 van het EVRM. Verder volgt de rechtbank het standpunt van eiser niet dat verweerder had moeten toetsen aan het littekenbeleid. Eiser heeft immers geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij littekens heeft en bovendien is het toepasselijke beleid vervallen per van 21 juli 2022. [7]
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d, en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Gronden van beroep van 5 september 2018.
3.In de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, artikel 1A.
4.Zie pagina 19 van het nader-gehoor.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625, r.o. 3.2.
7.Zie paragraaf C7/31.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).