ECLI:NL:RBDHA:2022:13880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.16637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met betrekking tot Syrische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Denemarken volgens hem verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De rechtbank heeft op 18 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser betoogde dat hij niet naar Denemarken mocht worden overgedragen, omdat hij daar het risico loopt op indirect refoulement naar Syrië. Hij voerde aan dat Denemarken een ander beschermingsbeleid voert voor Syrische mannen die als reservist worden opgeroepen, en dat zijn asielvergunning in Denemarken is ingetrokken.

De rechtbank overwoog dat eiser niet heeft voldaan aan zijn bewijslast om aan te tonen dat er een reëel risico op indirect refoulement bestaat. De rechtbank concludeerde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Denemarken zich houdt aan zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die zijn stelling onderbouwt dat het beschermingsbeleid in Denemarken fundamenteel verschilt van dat in Nederland. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarbij ook een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen. [2]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig mevrouw S. Shaich- Taleb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Denemarken volgens hem verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers aanvraag. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan bij Denemarken en dit verzoek is aanvaard. [3]
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser voert aan dat hij niet overgedragen mag worden aan Denemarken. Verweerder gaat in dit geval ten onrechte uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Denemarken. Volgens eiser voert Denemarken een ander beschermingsbeleid met betrekking tot Syrische mannen die als reservist worden opgeroepen. Als gevolg hiervan loopt hij het risico om uitgezet te worden naar Syrië, waar zijn leven niet zeker is (indirect refoulement). Hij verwijst hiervoor naar een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Zijn asielvergunning is in Denemarken ingetrokken en hij kan daar geen rechtsmiddel meer tegen aanwenden. Hij zal in Denemarken geen toegang meer hebben tot de asielprocedure en ook een zorgvuldige rechtsgang is niet verzekerd.
3. Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement, omdat hij niet heeft voldaan aan de bewijslast zoals omschreven door de hoogste bestuursrechter. Volgens verweerder mag dus worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder is van belang dat de asielvergunning van eiser in Denemarken niet is ingetrokken omdat Denemarken hem wilde uitzetten naar Syrië, maar omdat hij een strafbaar feit heeft gepleegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat het aan de vreemdeling is om dit uitgangspunt te weerleggen. Volgens deze uitspraak ligt de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat, in dit geval Denemarken, evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Eiser heeft gesteld dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid, maar hij heeft geen algemene informatie overgelegd of deze stelling op enige wijze nader onderbouwd. Om die reden kan dan ook niet geconcludeerd worden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid van Denemarken en Nederland ten aanzien van Syrische mannen die als reservist worden opgeroepen. De in beroep overgelegde onvertaalde kopie van de afwijzing van eisers asielaanvraag leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit ook geen algemene informatie over een verschillend beschermingsbeleid is.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Bij uitspraak van 12 september 2022, zaaknummer NL22.16638.
3.Zie artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, r.o. 8.3-8.6.