Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Procedure
2.Feiten
3.Verzoek
4.Verweer
5.Beoordeling
de zogenaamde e-grond, ktr.).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever tegen een werknemer. De werknemer, geboren in 1991, was sinds 15 februari 2009 in dienst als productiemedewerker en verdiende laatstelijk € 1.669,25 bruto per maand. De werknemer is vanaf 28 september 2021 zonder opgaaf van redenen niet meer op zijn werk verschenen. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, omdat deze geen gehoor had gegeven aan verzoeken om contact op te nemen.
Tijdens de zitting op 23 december 2021 heeft de werknemer verklaard dat hij instemt met een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat hij inmiddels bij een andere werkgever is gaan werken. De kantonrechter oordeelde dat het verwijtbaar handelen van de werknemer zodanig was dat van de werkgever niet meer gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van de datum van de beschikking en heeft de werkgever veroordeeld tot het betalen van een gedeeltelijke transitievergoeding van € 2.500,00 aan de werknemer, ondanks het ernstig verwijtbare handelen van de werknemer. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.
De beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 januari 2022.