ECLI:NL:RBDHA:2022:13877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.21215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaanse eiser op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Nigeriaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser, geboren in 1989, heeft aangevoerd dat hij vanwege een aangeboren afwijking in zijn geboortedorp in Nigeria werd bedreigd met een offer. Hij heeft zijn geboorteland in 2016 verlaten en vreest bij terugkeer voor zijn leven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig achtte, maar de vrees voor vervolging vanwege zijn handicap niet aannemelijk kon maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn asielrelaas en dat verweerder de geloofwaardigheid van zijn verklaringen terecht ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische situatie van de eiser niet voldoende reden vormt voor internationale bescherming, aangezien hij in Nigeria een opleiding heeft gevolgd en gewerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris op goede gronden een terugkeerbesluit heeft opgelegd en dat de eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

ProcesverloopBij besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.Daarbij heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is geboren met een aangeboren afwijking. De mensen uit zijn geboortedorp wilden daarom dat hij werd geofferd. Zijn moeder is bij de bevalling overleden. Zijn vader werd bedreigd door deze mensen en heeft eiser meegegeven aan eisers tante voordat het offer kon plaatsvinden. Vervolgens is zijn vader overleden aan een ziekte. Zijn tante heeft hem altijd geholpen en verzorgd vanwege zijn handicap tot aan haar dood in oktober 2015. Niemand kan sindsdien voor hem zorgen en hij kon ook niet terugkeren naar zijn geboortedorp. Eiser heeft Nigeria daarom begin 2016 verlaten. Bij terugkeer naar Nigeria vreest hij voor zijn leven en voor het offerritueel.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen vanwege zijn aangeboren afwijking.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Dat eiser problemen ervaart vanwege zijn aangeboren afwijking vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft hierover vaag, summier en oppervlakkig verklaard. Hij heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria heeft te vrezen voor vervolging dan wel ernstige schade, aldus verweerder. Verder komt eiser ook niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning [2] of voor uitstel van vertrek. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met verweerder en stelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft niet conform (stap 1, 2 en 3 van) Werkinstructie 2014/10 gehandeld. Op wat eiser heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling
5. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers asielrelaas en de daarin genoemde problemen vanwege zijn aangeboren afwijking, conform Werkinstructie 2014/10, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.1.
In Werkinstructie 2014/10 ‘Inhoudelijke beoordeling (asiel)’ staat dat er een ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ dient plaats te vinden. Het identificeren en vaststellen van de relevante elementen van het asielrelaas is de eerste stap in de beoordeling. In Werkinstructie 2014/10 is een relevant element gedefinieerd als “een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 EVRM [4] ”. Na het vaststellen van de relevante elementen dient als tweede stap de geloofwaardigheid van de relevante elementen te worden beoordeeld. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de persoon van de vreemdeling en diens achtergrond. Als derde stap dient op basis van de integrale weging een conclusie te worden getrokken welke relevante elementen als geloofwaardig en welke als ongeloofwaardig worden aangemerkt.
Relevante elementen (stap 1)
5.2.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de actualiteit van de dreiging van het offerritueel en de dreiging en vlucht direct na eisers geboorte, zoals deze blijken uit de verklaringen van zijn broer en zijn tante, niet als zelfstandig relevant(e) element(en) heeft beschouwd.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser genoemde onderdelen van zijn relaas niet als zelfstandig element hoeven aanwijzen. Uit Werkinstructie 2014/10 volgt dat meerdere feiten en omstandigheden kunnen worden betrokken bij de beoordeling van één relevant element. [5] In dit geval vallen de door eiser genoemde aspecten samen of zijn in ieder geval onlosmakelijk verbonden met de gestelde problemen die eiser heeft ervaren als gevolg van zijn aangeboren afwijking, waarop zijn vermoedens over het verleden en vrees voor de toekomst zijn gebaseerd. Voor verweerder was dan ook geen aanleiding om hierin afzonderlijke elementen te zien, nog daargelaten dat eiser niet heeft aangegeven hoe dit de beoordeling anders zou maken. Verweerder heeft deze aspecten immers allemaal meegewogen bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en is tot de conclusie gekomen dat het element ongeloofwaardig moet worden geacht.
Geloofwaardigheid van de relevante elementen in relatie tot de persoonlijke omstandigheden van eiser (stap 2)
5.4.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de Nigeriaanse cultuur en eisers persoonlijke achtergrond. Hij was een baby toen deze problematiek speelde en hij is door zijn tante weggehouden van dergelijke praktijken. Het is onredelijk van verweerder dat hij verwacht dat eiser meer over het offerritueel weet te verklaren, omdat hij enkel aannemelijk moet maken dat hij waarschijnlijk slachtoffer daarvan zal worden.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de culturele achtergrond van eiser. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat verweerder bij het inrichten van de asielprocedure in algemene zin voldoende maatregelen heeft genomen om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen waarbij rekening moet worden gehouden met de culturele achtergrond van de vreemdeling. [7] Niet gebleken is dat verweerder gedurende het nader gehoor of bij de besluitvorming op dit punt tekort is geschoten. Bovendien heeft eiser niet nader gespecificeerd, aan de hand van concrete voorbeelden, op welke wijze zijn culturele achtergrond van invloed is geweest op zijn verklaringen. Zoals verweerder op zitting heeft aangevoerd, heeft de gehoorambtenaar voldoende doorgevraagd om eiser in de gelegenheid te stellen om zijn asielrelaas duidelijk naar voren te brengen. Daarbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser in 2015 meerderjarig was en hij tijdens zijn opleiding of bij de kerk nader onderzoek had kunnen doen naar het offerritueel. Gelet op het feit dat dit soort rituelen vaak voorkomen in Nigeria en daarmee onderdeel zijn van eisers culturele achtergrond, mochten van hem adequate verklaringen worden verwacht over het offerritueel waar hij volgens zijn verklaring bijna slachtoffer van werd en waar hij voor vreest.
Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling (stap 3)
5.6.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft gemaakt.
5.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Immers uit het voornemen [8] en het bestreden besluit blijkt dat verweerder de relevante elementen in samenhang heeft beoordeeld op geloofwaardigheid. Daarbij heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat hij niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij ernstig risico loopt op ernstige schade.
Vage en summiere verklaringen over offerrituelen
5.8.
Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de offerrituelen. Tot op heden heeft hij geen inzicht kunnen geven over wat het offerritueel inhoudt of nader geconcretiseerd wie naar hem op zoek is. Verweerder heeft dit opmerkelijk en ontoereikend kunnen vinden, omdat eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht dat ‘ritual killings’ in het algemeen voorkomen in Nigeria. De stelling dat verweerder niet van eiser mag verwachten dat hij alles weet over het offerritueel, is op zichzelf juist. Dat betekent echter niet dat verweerder van eiser niet heeft mogen verwachten dat hij een concrete en toereikende verklaring kan afleggen over het offerritueel en de rol van deze rituelen binnen zijn gemeenschap.
5.9.
De enkele verklaring van eiser dat zijn tante hem niets heeft verteld over het offerritueel is geen afdoende verklaring voor zijn ontbrekende kennis. Nu eiser stelt dat hij zijn hele leven heeft moeten vrezen voor het offerritueel en dat de stamleden sinds zijn geboorte naar hem op zoek zijn geweest, is het niet aannemelijk dat eiser geen vragen heeft gesteld over wat hem te wachten staat. Temeer omdat eiser als volwassene deel heeft genomen aan de maatschappij. Hij heeft onder andere verklaard dat hij naar de kerk ging, een opleiding in een naaiatelier volgde en ook heeft gewerkt. Het is niet aannemelijk dat eiser op geen enkele wijze nader inzicht heeft verkregen in het offerritueel dan wel de dreiging die er voor hem vanuit ging. Bovendien heeft verweerder, anders dan eiser heeft gesteld, kunnen tegenwerpen dat eiser tot op heden contact heeft met zijn broer die nog lid is van de stam en hem op de begrafenis van zijn tante heeft gezien. Niet valt in te zien dat de broer van eiser hem heeft verteld dat de vrees voor het offerritueel reëel en actueel is, zonder aan te geven wat dit ritueel inhoud en wie naar hem op zoek is. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank aan de verklaring van eiser voor het feit dat hij weinig kan verklaren over het ritueel, niet de waarde hechten die hij daaraan gehecht wenst te zien.
5.10.
Verweerder heeft eiser verder mogen tegenwerpen dat hij alleen heeft gehoord van zijn tante dat het niet veilig voor hem was en dat hij niet terug kon naar zijn dorp. In dit kader weet hij ook niet duidelijk te maken of zijn tante ooit contact heeft gehad met de mensen die hem wilden offeren. Eiser heeft zelf nooit onderzocht of het voor hem niet mogelijk was om naar zijn geboortedorp terug te keren en heeft in het dorp (Urumi) waar hij van jongs af aan met zijn tante woont geen problemen ondervonden. Van iemand die stelt dat hij voor bepaalde mensen vreest vanwege zijn handicap, mag verwacht worden dat hij hierover duidelijker en uitgebreider kan verklaren.
Kennis over de afstand tussen zijn woonplaats en geboortedorp
5.11.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij nooit door de dorpsgenoten uit zijn gemeenschap is gevonden en dat hij niet weet wat (ongeveer) de afstand is tussen zijn verblijfplaats (Urumi) en geboortedorp (Efbuato). Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Nu zijn tante hem heeft verboden om ooit terug te keren naar zijn geboorteplaats en heeft benadrukt dat hij daar gevaar loopt, is het niet aannemelijk dat eiser niet bij benadering weet waar deze plaats is.
Conclusie geloofwaardigheid
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt.
Vrees bij terugkeer
Veiligheid in Nigeria
6. De rechtbank is daarnaast, daargelaten dat het belangrijkste element van zijn asielrelaas op goede gronden ongeloofwaardig is bevonden, met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet veilig is bij terugkeer naar Nigeria. Verweerder heeft er in dat kader terecht op gewezen dat eiser zich meerdere maanden staande heeft kunnen houden na het overlijden van zijn tante en voor een langere tijd deel heeft genomen aan de maatschappij. Zelfs als uitgegaan wordt van de vlucht van eiser na zijn geboorte vanwege het dreigende ritueel, is het niet aannemelijk dat de stamleden na al die jaren nog steeds naar hem op zoek zijn. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser niet veilig is in een andere regio of stad in Nigeria. Het enkele feit dat de stamleden reizen en hem mogelijk tegen kunnen komen maakt dit niet anders, omdat het niet aannemelijk is dat de stamleden hem zullen herkennen als de baby die zij destijds wilden offeren. Het enkele feit dat eiser opvalt omdat hij gehandicapt is maakt dit niet anders.
6.1.
Gelet op het onweersproken feit dat eiser zich binnen Nigeria op een andere plek kan vestigen, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat hij vanwege zijn nicht gevaar loopt omdat zij voornemens is om zijn bestaan en locatie door te geven aan de stamleden.
Medische situatie van eiser
6.2.
Eiser voert aan dat zijn medische situatie ook onvoldoende is betrokken bij dit onderdeel van de besluitvorming. Eiser heeft daarbij verwezen naar de situatie van blinden en doven in Nigeria. Alleen als je geld hebt wordt er voor je gezorgd. Mensen met een beperking worden in Nigeria slecht behandeld en gediscrimineerd. Zij krijgen niet de zorg die ze zouden moeten krijgen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de medische situatie van eiser. Eiser is lichamelijk beperkt als gevolg van kinderpolio en heeft moeite met lopen. Hij ervaart verlammingsverschijnselen en pijn aan zijn been. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de overgelegde algemene informatie over Nigeria niet betekent dat eiser niet kan terugkeren naar Nigeria, nu eiser niet onder de daarin beschreven groep van doven en blinden valt. De stelling dat mensen met een beperking in voorkomende gevallen slecht worden behandeld, gediscrimineerd en maatschappelijk geen aansluiting vinden, leidt niet tot een ander oordeel. Dit risico is gelet op de algemene informatie niet zo groot dat reeds daaruit volgt dat eiser voor internationale bescherming in aanmerking komt. Hierbij is van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat hij in Nigeria een opleiding heeft gevolgd, heeft gewerkt, naar een kerk ging en een vriendschap heeft opgedaan.
6.4.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Nigeria het risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Reguliere verblijfsvergunning
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen. Eiser heeft enkel gesteld dat sprake is van humanitaire gronden op grond waarvan hem verblijf in Nederland moet worden toegestaan, maar niet nader geconcretiseerd wat deze zijn.
Uitstel van vertrek
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. [9] Eiser heeft in beroep nogmaals zijn patiëntendossier overlegd en ook medische informatie van het Universitair Medisch Centrum Amsterdam (UMC). Deze stukken zijn onvoldoende om te concluderen dat hij een begin van bewijs heeft geleverd dat een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan bij zijn terugkeer naar Nigeria of dat hij niet in staat is om te reizen. [10] Hierbij is van belang dat de behandeling die eiser ondergaat vooral ziet op pijnbestrijding en het zo optimaal mogelijk omgaan met zijn beperkingen. De in de zienswijze overgelegde stukken over de algemene situatie in Nigeria heeft verweerder in dit verband op goede gronden (mede gelet op r.o. 6.3) onvoldoende geacht.
Terugkeerbesluit
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn kunnen opleggen.
Wat is de conclusie?
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser op goede gronden niet in aanmerking doen komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie Werkinstructie 2014/10 pagina 3-4.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341.
8.Zie pagina 4 van het voornemen.
9.Zie artikel 64 van de Vw 2000.
10.Zie artikel 64 van de Vw 2000 en paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Zie ook pagina 5 van het voornemen.