ECLI:NL:RBDHA:2022:13876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.21073 (beroep) en NL22.21074 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod wegens ongeloofwaardig asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Tunesische nationaliteit, heeft aangevoerd dat hij bedreigd is door zijn neef vanwege een erfenis. De staatssecretaris heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, met als reden dat de bedreigingen niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 november 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er gebruik gemaakt van een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van inconsistenties en tegenstrijdigheden in zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de aanvraag kennelijk ongegrond was, en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de aanvraag of het inreisverbod te herzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inzet van een tolk van B2-niveau niet in strijd was met de wetgeving, en dat er geen communicatieproblemen zijn aangetoond die de belangen van eiser hebben geschaad. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod bevestigd, en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden leiden tot een andere beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21073 (beroep) en NL22.21074 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

ProcesverloopBij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.Daarnaast heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd met de verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten. Ook heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Tunesische nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij meermalen met de dood is bedreigd door zijn neef, naar aanleiding van een conflict over een erfenis. Eisers moeder heeft een erfenis gekregen van een overleden tante en oom. Deze erfenis zou op eisers naam worden gezet bij een notaris. Zijn neef heeft hierover gehoord en is uit op de erfenis. Naar aanleiding van deze bedreigingen heeft eiser aangifte gedaan tegen zijn neef in Tunesië. Zijn neef is opgepakt en vervolgens weer vrijgelaten. Hij is daarna opnieuw door zijn neef bedreigd. Bij terugkeer naar Tunesië vreest hij voor zijn leven en dat hij door zijn neef in de gevangenis belandt.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst;
bedreigingen door zijn neef wegens de erfenis.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De bedreigingen door zijn neef vanwege de erfenis vindt verweerder niet geloofwaardig. Daarbij is eiser op 8 september 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Aangezien Tunesië volgens verweerder een veilig land van herkomst is, heeft verweerder de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat het in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Tijdens zijn gehoor is ten onrechte geen gebruik gemaakt van een registertolk van C1-niveau (Arabisch Tunesisch), maar van een registertolk op B2-niveau. Dit is in strijd met de Richtlijn 2010/64/EU. [2] De tolk was niet in staat om de meer complexe, specialistische thema’s duidelijk en correct te vertalen, zodat het gehoor geen juiste weergave is van wat eiser heeft verklaard. Er bestond daarom aanleiding om eiser opnieuw te horen voordat een besluit werd genomen. Verweerder werpt daarom ten onrechte de gestelde tegenstrijdige verklaringen tegen, temeer nu deze voldoende zijn weerlegd in de zienswijze. Ook heeft verweerder ten onrechte niet conform Werkinstructie 2020/5 [3] gehandeld, omdat hij de overgelegde stukken van eiser niet heeft voorzien van een beëdigde vertaling. Verder heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Er liggen meerdere bewijsstukken die aantonen dat eiser is bedreigd, een winkel heeft geërfd, gevaar loopt en niet veilig is in Tunesië. Verder is Tunesië, anders dan verweerder heeft gesteld, geen veilig land van herkomst. De ontwikkelingen vanaf juli 2021 hebben aanleiding gegeven om een nieuw ambtsbericht uit te brengen over Tunesië. Dit betekent dat verweerder zijn aanvraag niet als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen. Verweerder heeft ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd met de verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten. Ook is het inreisverbod in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Er bestond daarom geen reden om een inreisverbod op te leggen en verweerder had in ieder geval de duur daarvan moeten verkorten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Niveau van de tolk
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het voornemen toegelicht dat gebruik is gemaakt van een registertolk op niveau 2, omdat een registertolk op niveau 1 niet tijdig beschikbaar was. De vereisten op het gebied van tolkvaardigheid zijn hetzelfde voor beide taalniveaus. Nu gebruik is gemaakt van een registertolk is voldaan aan de vereisten voor het inzetten van een tolk.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor op 4 oktober 2022 gebruik is gemaakt van een geregistreerde (ofwel beëdigde) tolk. Sinds juli 2020 kunnen zowel tolken van C1-niveau en tolken van B2-niveau worden opgenomen in het Register van beëdigde tolken en vertalers. [4] Aangezien artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) slechts vereist dat een beëdigde tolk wordt ingezet, zonder onderscheid naar taalbeheersing op B2- of C1-niveau, kan het betoog van eiser niet slagen. Dat volgens eiser de inzet van tolken van B2-niveau in strijd is met de vereisten van Richtlijn 2010/64/EU volgt de rechtbank niet. Richtlijn 2010/64/ EU ziet namelijk op strafrechtelijke procedures, zodat de rechtbank deze richtlijn niet zonder meer analoog kan toepassen op asielprocedures. Los daarvan blijkt uit de verslaglegging van het gehoor ook niet dat de kwaliteit van het gehoor onder dat niveauverschil te lijden heeft gehad.
5.2.
Verweerder heeft toegelicht dat eiser bij het gehoor heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan. Ook heeft de gehoormedewerker eiser gevraagd of het gehoor doorgezet kon worden met gebruik van de tolk nadat eiser een vertaling van de tolk in twijfel trok. Deze vraag heeft hij bevestigend beantwoord. Ook op zitting heeft eiser aangegeven dat van communicatieproblemen met de tolk tijdens het gehoor geen sprake was. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk waardoor eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft weliswaar gewezen op een aantal begrippen die verkeerd zouden zijn vertaald, maar dat maakt nog niet dat daarmee aannemelijk is dat hij tijdens het gehoor zijn relaas onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Hierbij is tevens van belang dat eiser gebruik heeft kunnen maken – en ook gebruik heeft gemaakt – van de mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen. Uit de correcties is niet gebleken dat eiser iets naar voren had willen brengen waartoe hij door de inzet van een registertolk op B2-niveau niet in staat is geweest. Het enkele feit dat de tolk een ander dialect sprak dan eiser, maakt – bij gebrek aan concrete communicatieproblemen – ten slotte evenmin dat de kwaliteit van het gehoor daaronder geleden heeft dan wel dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
5.3.
De stelling dat de tegengeworpen vaagheden en tegenstrijdigheden een gevolg zouden zijn van het taalniveau van de tolk heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is van belang dat de tegenstijdigheden en vaagheden zien op relatief eenvoudige feitelijke informatie zoals data en chronologie, waarvan niet zonder meer aangenomen kan worden dat een tolk op B2-niveau daar fouten bij maakt, laat staan dat daardoor de vaagheden en tegenstrijdigheden zijn ontstaan die verweerder tegenwerpt.
5.4.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder uitgaan van de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en hoefde hij eiser geen nieuw gehoor aan te bieden.
Vertaling van de documenten
6. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser een aantal documenten overgelegd, namelijk twee overlijdensaktes van zijn tante en oom, een gerechtelijk besluit naar aanleiding van een aangifte en een overeenkomst over de verdeling van een erfenis.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder Werkinstructie 2020/5. Uit de verslaglegging van het gehoor volgt dat de tolk het gerechtelijk besluit tijdens het gehoor heeft vertaald. Bovendien heeft verweerder alle overgelegde stukken voorzien van een beëdigde vertaling en dit stuk als bijlage bij zijn voornemen gevoegd. Hiermee staat vast dat verweerder conform de werkinstructie heeft gehandeld. Anders dan eiser heeft gesteld, staat de naam en of gebruik is gemaakt van een registertolk op de beëdigde vertaling. [5] Dat eiser er voor heeft gekozen om in beroep nogmaals een vertaling van de gerechtelijke beslissing te overleggen, betekent niet dat verweerder niet conform zijn beleid heeft gehandeld.
Geloofwaardigheid asielrelaas
Bedreigingen door zijn neef vanwege de erfenis
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eiser over de bedreigingen door zijn neef vanwege een conflict over de erfenis niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, omdat deze vaag, tegenstrijdig en niet logisch zijn. Dat hij vaag, tegenstrijdig en onlogisch heeft verklaard, heeft hij niet succesvol weerlegd.
Onduidelijk tijdsverloop
7.1.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag mogen leggen dat eiser wisselende, tegenstrijdige en inconsistente verklaringen heeft afgelegd waardoor er een onduidelijk beeld van het tijdsverloop van de aanvang van de bedreigingen is ontstaan. Eiser heeft in het gehoor aangegeven dat de bedreigingen zijn begonnen twee maanden nadat zijn tante en oom zijn overleden. [6] Uit de overgelegde overlijdensaktes volgt dat zijn gestelde tante op 4 april 2020 en zijn gestelde oom op 9 juli 2020 zijn overleden, zodat – volgens eisers verklaringen - de gestelde problemen zijn begonnen zo rond juni 2020. Het is dan ook met deze verklaring in tegenspraak dat eiser op een later moment heeft verklaard dat de problemen en de bedreigingen zijn begonnen in de laatste drie maanden van 2020. Op een ander moment heeft eiser verklaard dat hij op 20 maart 2020 aangifte heeft gedaan tegen zijn neef, hetgeen niet kan kloppen omdat deze datum voor het overlijden van zijn oom en tante ligt en de bedreigingen pas daarna hebben plaatsgevonden. Eiser heeft voor deze tegenstrijdige verklaring tijdens het gehoor en in de correcties en aanvullingen geen toereikende verklaring gegeven. Ook als het standpunt dat daarin wordt ingenomen wordt gevolgd inhoudende dat de in de gerechtelijke beslissing genoemde datum van 20 maart 2020 niet op de aangifte slaat maar op een bevel van de officier van justitie, blijft staan dat eiser in het gehoor bij herhaling heeft aangegeven dat dit de datum van aangifte was.
De frequentie van de bedreigingen
7.2.
Daarbij heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over de frequentie van de bedreigingen. Ten aanzien van de fysieke bedreigingen heeft eiser in beginsel verklaard dat hij twee keer is bedreigd, terwijl uit de nadere verklaringen van eiser valt af te leiden dat dit slechts één keer is gebeurd. Eenmaal geconfronteerd met deze tegenstrijdige verklaring heeft eiser verklaard dat de tweede bedreiging heeft plaatsgevonden na afloop van de aangifte tegen zijn neef. In de correcties en aanvullingen wordt vervolgens gesteld dat hij slechts een keer face-to-face is bedreigd op de dag van de notarisafspraak en dat ze elkaar na de aangifte alleen hebben gezien. Verweerder heeft eiser niet in zijn standpunt hoeven te volgen, nu er geen toereikende verklaring is afgelegd voor het feit dat eiser driemaal in het gehoor heeft aangegeven dat hij twee keer face-to-face is bedreigd.
Gedrag en gebeurtenissen van eiser naar aanleiding van de bedreigingen
7.3.
Verder heeft verweerder terecht kunnen tegenwerpen dat eiser een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd over de gebeurtenissen naar aanleiding van de bedreigingen. In eerste instantie heeft eiser verklaard dat hij voor zijn vertrek werkzaamheden heeft verricht en in november/december 2020 nog in een café heeft afgesproken met een buurjongen. [7] Later verklaart hij echter dat hij na de bedreiging en de aangifte een lange periode in een ander huis heeft verbleven, een nieuw telefoonnummer heeft gebruikt en dat hij vervolgens binnen is gebleven. De stelling van eiser dat verweerder deze verklaring niet zo letterlijk had moeten opvatten is onvoldoende om de tegenstrijdigheid van deze verklaring te weerleggen.
Bedreigingen moeder
7.4.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat de verklaring van eiser dat zijn moeder niet is bedreigd, ondanks dat de erfenis destijds op haar naam stond, onlogisch is. Nu eiser benadrukt dat zijn neef de erfenis wilde hebben is het bevreemdingwekkend dat zijn neef de bedreigingen niet richt tegen de persoon die daadwerkelijk de erfenis in handen heeft. Dat eisers moeder oud en ziek is heeft verweerder geen toereikende verklaring kunnen vinden.
Documenten asielrelaas
7.5.
Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat de overgelegde stukken, in samenhang bezien met de door eiser afgelegde vage, tegenstrijdige en onlogische verklaringen, zijn asielrelaas niet op essentiële punten ondersteunen. Hierbij is van belang dat eiser alleen kopieën heeft overgelegd en geen originelen. Bovendien missen bepaalde essentiële documenten zoals de aangifte en het latere sepot, waarbij eiser geen goede reden heeft gegeven voor het ontbreken daarvan. Dit klemt temeer nu hij al geruime tijd in Nederland is en op zitting heeft aangegeven dat het mogelijk moet zijn om aan deze documenten te komen.
Overeenkomst
7.6.
Alhoewel eiser heeft gesteld dat zijn moeder een winkel en een huis heeft geërfd met een stuk (landbouw)grond, [8] blijkt uit de overeenkomst over de verdeling van de erfenis dat het gaat om een verdeling tussen verschillende personen van een niet nader gespecifieerd stuk vastgoed. Daar komt bij dat deze overeenkomst is opgesteld op 6 januari 2022. Deze gegevens zijn dan ook moeilijk te rijmen met de door eiser geschetste situatie en het verloop van de bedreigingen.
Gerechtelijk stuk/besluit n.a.v. de aangifte
7.7.
Ten slotte heeft verweerder, onder verwijzing naar het hiervoor overwogene (zie met name r.o. 7.1) slechts een beperkte waarde kunnen hechten aan het gerechtelijk besluit. Daarbij valt uit deze stukken niet af te leiden dat de politie en justitie hem niet willen of kunnen beschermen tegen zijn neef.
7.8.
Ten aanzien van de in beroep overgelegde beëdigde vertaling overweegt de rechtbank als volgt. Alhoewel er sprake is van enkele kleine verschillen in de vertaling, komt de essentie van beide vertalingen overeen en wordt de datum van 20 maart 2020 ook in dit stuk genoemd. Daarbij kan het enkele verschil in de vertaling, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor overwogen, niet tot de conclusie leiden dat eisers asielrelaas geloofwaardig moet worden geacht.
Conclusie geloofwaardigheid
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. Van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek is niet gebleken.
Kennelijk ongegrond
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder Tunesië in het algemeen niet als veilig land van herkomst heeft kunnen aanwijzen. Bij kamerbrief van 20 december 2021 (de kamerbrief) heeft verweerder een kort thematisch ambtsbericht uitgebracht waaruit blijkt dat de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst, met uitzondering van bepaalde groepen, kan worden voortgezet. De enkele verwijzing van eiser naar de situatie in juli 2021 leidt niet tot een ander oordeel, nu deze omstandigheden zijn betrokken bij deze herbeoordeling.
Inreisverbod
11. Verweerder heeft de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. [9] In dat geval is verweerder gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen. [10] De duur van het inreisverbod bedraagt ten hoogste twee jaren. [11]
11.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur hiervan te verkorten. Dat eisers zus in Frankrijk woont, neemt niet weg dat eisers zus hem in Tunesië kan bezoeken. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat voor hem de noodzaak bestaat bij zijn zus te verblijven en evenmin dat dit dusdanig zwaarwegend is dat moet worden afgezien van het opleggen van het inreisverbod.
Wat is de conclusie?
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
13. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures.
3.Werkinstructie 2020/5 pagina 7.
4.Zie Artikel 8 van het Besluit beëdigde tolken en vertalers.
5.Zie het voorblad van de beëdigde vertaling.
6.Zie pagina 11 van het nader gehoor.
7.Zie pagina 13 van het nader gehoor.
8.Zie pagina 3 van de correcties en aanvullingen.
9.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
10.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
11.Artikel 6.5, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.