ECLI:NL:RBDHA:2022:13875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.21219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van ernstige schade en bescherming in Colombia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Colombiaanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij en haar (stief)zus in Colombia bedreigd werden door een persoon genaamd [B], die haar zus onder valse voorwendselen naar de Turks- en Caicoseilanden had gelokt en haar daar gedwongen had tot prostitutie. Eiseres vreesde voor haar leven bij terugkeer naar Colombia, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat zij ernstige schade zou ondervinden in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de Colombiaanse autoriteiten in staat zijn om bescherming te bieden en dat eiseres onvoldoende inspanningen had verricht om deze bescherming te verkrijgen. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de situatie in Colombia niet zodanig was dat eiseres een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], van Colombiaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 12 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw E. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij is tezamen met haar (stief)zus, mevrouw [A], naar Nederland gevlucht. [2]
1.1.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar (stief)zus onder valse beloftes naar de Turks- en Caicoseilanden is gelokt in de veronderstelling dat zij als serveerster zou gaan werken. In plaats daarvan werd haar (stief)zus gedwongen om als prostituee te werken door [B] en werd haar paspoort ingenomen. Haar (stief)zus heeft tegen [B] aangifte gedaan in de Turks- en Caicoseilanden. Eiseres heeft problemen naar aanleiding van de problemen van haar zus en wordt door [B] bedreigd. Bij terugkeer naar Colombia vreest zij voor [B], zijn handlangers en dat zij door hen zal worden vermoord.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
telefonische bedreigingen op 31 augustus en 2 september 2021 door [B];
problemen van de (stief)zus van eiseres ([A]).
3. Verweerder heeft het asielrelaas van eiseres geloofwaardig gevonden. Toch is de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet is gebleken dat zij ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] zal ondervinden bij haar terugkeer naar Colombia. Volgens verweerder is onvoldoende gebleken dat de Colombiaanse autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Ook heeft eiseres onvoldoende inspanningen verricht om bescherming van de Colombiaanse autoriteiten te verkrijgen. Ten slotte is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [4] in Colombia, niet gebleken.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en bestrijdt dat zij geen risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Er is wel degelijk sprake van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Daarbij verwijst eiseres naar een rapport van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) van 24 oktober 2022 en het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 maart 2022 betreffende Colombia. Uit deze stukken volgt dat Colombianen het zinloos vinden om aangifte te doen en dat het ook gevaarlijk kan zijn. Dit komt omdat de politie corrupt is, soms samenwerkt met gewapende groeperingen en er sprake is van een hoge mate van straffeloosheid. Verweerder werpt dan ook ten onrechte tegen dat eiseres geen aangifte heeft gedaan tegen [B] in Colombia.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ernstige schade
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Colombia. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Systeem voor bescherming
5.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat Colombia redelijke maatregelen heeft getroffen om bescherming te bieden tegen ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [5] Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Uit de door verweerder aangehaalde bronnen en het Algemeen Ambtsbericht van 28 maart 2022 blijkt dat sprake is van een doeltreffend juridisch systeem, er mogelijkheden zijn om aangifte te doen, strafbare feiten worden vervolgd door de politie en het Openbaar Ministerie, de wet voorziet in een eerlijk proces en de georganiseerde misdaad wordt bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op deze maatregelen, niet geconcludeerd worden dat het bij voorbaat voor eiseres geen nut of zin heeft gehad om zich te wenden tot de (hogere) Colombiaanse autoriteiten.
5.2.
De rechtbank ziet in het rapport van VWN van 24 oktober 2022 onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Dat in het algemeen sprake is van corruptie in Colombia, betekent niet zonder meer dat eiseres hiermee te maken krijgt. Daar komt bij dat verweerder er niet ten onrechte op heeft gewezen dat de getroffen maatregelen om ernstige schade te voorkomen in Colombia redelijk moeten zijn, maar geen complete garantie hoeven te bieden. [6]
Onvoldoende inspanningen verricht om bescherming te krijgen
5.3.
Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming in Colombia te verkrijgen tegen [B] en zijn handlangers. Vast staat dat eiseres geen aangifte tegen [B] heeft gedaan over de twee telefonische bedreigingen. Van eiseres mocht, gelet op de getroffen maatregelen, verwacht worden dat zij een poging had gedaan om bescherming te krijgen van de Colombiaanse autoriteiten om haar situatie te verbeteren. Dat eiseres er vanuit ging dat de autoriteiten haar aangifte niet serieus zouden nemen omdat ze haar (stief)zus niet langer dan één week konden beschermen tegen [B], leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft hierover van belang kunnen vinden dat de bedreigingen hebben plaatsgevonden voordat eiseres wist wat er met haar (stief)zus was gebeurd. Eiseres heeft geen verklaring afgelegd waarom zij, voordat ze haar (stief)zus had gesproken, geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank verwijst in dat kader ook naar de overwegingen 5.1-5.3 in de uitspraak van vandaag van deze rechtbank in de zaak van de (stief)zus van eiseres (zaaknummer NL22.21216). Hieruit blijkt dat ook van de (stief)zus verwacht mocht worden dat zij zich had gewend tot de Colombiaanse autoriteiten.
Hervestiging in Colombia
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres zich niet in een ander gedeelte van Colombia kan vestigen. [7] Dit standpunt heeft verweerder ook goed gemotiveerd op pagina 3 en 4 van het - in het bestreden besluit ingelaste - voornemen en op pagina 4 van het bestreden besluit.
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn
6. Op grond van artikel 15 aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn kan een vreemdeling in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, indien sprake is van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat van dergelijke uitzonderlijke situatie geen sprake is. Uit de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) van 27 mei 2022 volgt dat in Colombia sprake is van gewapende conflicten waar veiligheidstroepen onderdeel van zijn. Toch concludeert de staatssecretaris, onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van 28 maart 2022, dat van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn geen sprake is. [8] Niet is gebleken dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. De enkele verwijzing van eiseres naar het Algemeen Ambtsbericht van 28 maart 2022 leidt niet tot een ander oordeel, nu deze informatie is betrokken bij de brief van 27 mei 2022. De rechtbank ziet verder in het overgelegde rapport van VWN van 24 oktober 2022 onvoldoende concrete aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
Wat is de conclusie?
7. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie de beroepsprocedure met zaaknummer NL22.21216.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming en voor de inhoud van de verleende bescherming.
5.Zie artikel 3.37c, tweede lid van het Voorschrift Vreemdelingen (VV 2000) en paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6.Zie artikel 3.37c, tweede lid van het VV 2000 en paragraaf C2/3.4 van de Vc.
7.Zie paragraaf C7/10.5.2 van de Vc 2000.
8.Zie pagina 2 van de brief van 27 mei 2022 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer, pagina 2.