ECLI:NL:RBDHA:2022:1387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
C-09-624108-KG ZA 22-49
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de ex-partnerregeling in de toeslagenaffaire en de verplichtingen van de Staat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, de ex-echtgenoot van een erkende gedupeerde van de toeslagenaffaire, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die schulden heeft, vorderde een tijdelijk schuldenmoratorium en garantstelling voor zijn schulden, in afwachting van een ex-partnerregeling die de Staat voornemens is in te voeren. De rechtbank oordeelde dat de bestaande herstelregelingen voor gedupeerden van de toeslagenaffaire zijn gericht op de aanvragers van de toeslagen en dat ex-partners geen zelfstandig recht hebben op herstel. De Staat kan niet worden verplicht om een schuldenmoratorium op te leggen, omdat er geen wettelijke basis voor is. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, maar de rechtbank gaf aan dat de Staat wel contact moet opnemen met de schuldeisers van de eiser om te kijken of uitstel van betaling mogelijk is. De rechtbank benadrukte dat de ex-partnerregeling nog in ontwikkeling is en dat de Staat een zorgvuldige opstelling moet hanteren ten opzichte van de eiser, die in een kwetsbare positie verkeert.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/624108/ KG ZA 22-49
Vonnis in kort geding van 23 februari 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaten mr. L.M. Komp en mr. T. de Boer te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (HET MINISTERIE VAN FINANCIËN)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. H.J.S.M. Langbroek en mr. J. Kennis te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2022, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties en aanvullende productie;
- de pleitnota’s van [eiser] en de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 februari 2022. Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] was vanaf mei 2008 tot eind 2014 in gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [A] (hierna: [A]). Het huwelijk is geëindigd door echtscheiding. Samen hebben zij twee kinderen, geboren in 2003 en 2007. Vanaf 2005 heeft [A], als toeslagaanvrager, kinderopvangtoeslag ontvangen voor het hele huishouden. [eiser] was niet de toeslagaanvrager.
2.2.
Vanaf 2008 dan wel 2010 heeft [A] meerdere terugvorderingen van kinderopvangtoeslag ontvangen. Tijdens het huwelijk van [eiser] en [A] zijn meerdere (gemeenschappelijke) schulden ontstaan.
2.3.
Na de echtscheiding is [eiser] geruime tijd dakloos geweest. Sinds 1 mei 2021 heeft [eiser] weer een huurhuis en sinds 20 september 2021 heeft hij weer een baan. [eiser] heeft meerdere schulden. Dit betreft onder meer schulden aan Essent, Famed, Vesting Finance (KPN) en DSW en een privéschuld bij een vriend over de periode 2016-2019 die volgens [eiser] ruim € 20.000,- bedraagt. Een deel van deze schulden dateert van vóór de echtscheiding.
2.4.
Vanwege de zogenoemde “Toeslagenaffaire” heeft de Staat herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT). In het kader van deze herstelregelingen wordt per aanvrager bij beschikking een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming vastgesteld. Tot en met 31 december 2023 kan door gedupeerde ouders een verzoek worden ingediend tot vergoeding van de geleden schade. Het bij beschikking vastgestelde bedrag wordt betaald aan de toeslagouder, dat wil zeggen aan degene die destijds de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
2.5.
Als aanvullende maatregel heeft de Staat (de Belastingdienst/Toeslagen) – vooruitlopend op de uitvoering van voormelde definitieve compensatie – besloten eenmalig, na een lichte toets, aan gedupeerde ouders een forfaitair bedrag van € 30.000,- uit te keren Ook dit bedrag wordt uitbetaald aan de toeslagouder.
2.6.
Verder worden de meeste publieke schulden van de gedupeerde toeslagouder die zijn ontstaan vóór 1 januari 2021 kwijtgescholden. Tevens worden de meeste private schulden van deze ouders voor hen betaald op grond van het ‘Besluit betalen private schulden’. Daarnaast is voor de gedupeerde ouders die het forfaitaire bedrag van € 30.000,- hebben ontvangen in artikel 49i van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) voorzien in een moratorium, een afkoelingsperiode waarin schuldeisers zich niet kunnen verhalen op de goederen van de ouders die de forfaitaire uitkering hebben ontvangen. Deze afkoelingsperiode gaat in op het moment dat het forfaitaire bedrag wordt uitgekeerd en duurt een jaar.
2.7.
[A] is door de Staat als gedupeerde van de toeslagenaffaire aangemerkt. Zij heeft het forfaitaire bedrag van € 30.000,- inmiddels ontvangen. Zij had al eerder een schuldsaneringstraject doorlopen en afgerond.
2.8.
Op 6 februari 2020 heeft [eiser] zich bij de Belastingdienst gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op grond van artikel 49i, tweede volzin Awir, gold voor iedere ouder die vóór 12 februari 2021 een verzoek had ingediend tot toepassing van de herstelregelingen van rechtswege een korte afkoelingsperiode. Op [eiser] is van 12 februari 2021 tot 1 mei 2021 het korte schuldenmoratorium van toepassing geweest.
2.9.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [eiser] meegedeeld dat hij op basis van de lichte toets niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
2.10.
Vanaf 12 mei 2021 heeft [eiser] opnieuw te maken gekregen met incassomaatregelen in verband met openstaande schuld(en).
2.11.
In antwoord op een verzoek van mr. Komp heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij e-mail van 21 mei 2021 meegedeeld dat hij niet de gevraagde brief zal sturen aan de schuldeisers dat [eiser] wel een gedupeerde is en dat het moratorium op hem van kracht blijft. In deze e-mail schrijft de Belastingdienst/Toeslagen verder dat er nog geen regeling voor ex-partners van kracht is en dat ook nog niet duidelijk is wie daar precies onder zal gaan vallen en onder welke voorwaarden.
2.12.
Bij (advocaat)brieven van 26 mei 2021 en 27 juli 2021 heeft [eiser] de Staat erop gewezen dat hij opnieuw schade dreigt te lijden en de Staat verzocht om hem – vooruitlopend op een regeling voor ex-partners – te behoeden voor verdere schade.
2.13.
Bij brief van 22 juni 2021 [1] heeft de staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane (hierna: de staatssecretaris) het volgende meegedeeld aan de Tweede Kamer:

Kinderopvangtoeslag wordt door één toeslagaanvrager aangevraagd voor een huishouden. De opzet van de herstelwetgeving gaat uit van ditzelfde principe: de oorspronkelijke aanvrager krijgt herstel, dat daarmee ook bedoeld is voor het hele huishouden. In situaties waarin partners inmiddels niet meer bij elkaar zijn kan dit in sommige gevallen tot schrijnende situaties leiden. Ook de partner die géén toeslagaanvrager was kan immers gedupeerd zijn. En in de huidige regelingen maakt deze ex-partner geen zelfstandig aanspraak op een financiële tegemoetkoming, op de bredere ondersteuning, noch de schuldenaanpak. Terwijl wie initieel de aanvrager was vaak redelijk toevallig was, en zeker niet 1-op-1 in relatie hoeft te staan tot de geleden schade.
Voor de financiële tegemoetkoming wordt het aan de gedupeerde aanvrager en diens ex-partner gelaten om onderling tot een verdeling van het herstelbedrag te komen. In de praktijk leidt dit soms tot lastige of onoplosbare situaties, bijvoorbeeld omdat de relatie tussen het
voormalige koppel onder spanning staat en/of omdat een redelijke verdeling moeilijk te achterhalen is. Er bestaat dus een risico dat ex-partners die gedupeerd zijn door Toeslagen geen compensatie krijgen. Daarnaast kunnen ex-partners ook een gebrek aan erkenning ervaren voor het leed dat zij hebben ervaren als gevolg van de problemen bij Toeslagen. Op dit moment hebben ex-partners verder geen toegang tot bredere ondersteuning, zoals de schuldenaanpak en de hulp vanuit gemeenten. Hoewel de schulden die zijn ontstaan ten tijde van het gezamenlijke huishouden in de meeste gevallen worden opgelost als onderdeel de schuldenaanpak van de aanvrager (omdat beide partners mede-aansprakelijk zijn), zijn er ook situaties waarbij partners niet gezamenlijk aansprakelijk waren of waarbij de schulden van de ex-partner zijn ontstaan na het beëindigen van de relatie.
Ik wil daarom graag een oplossing die recht doet aan gedupeerde ex-partners. (...)
2.14.
Bij brief van 28 september 2021 heeft UHT aan [A] meegedeeld dat zij na herberekening van kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2008 (inclusief het eerder verstrekte forfaitaire bedrag) recht heeft op een voorlopig compensatiebedrag van € 34.722,-.
2.15.
Op 29 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een voorstel voor een ex-partnerregeling aan de Tweede Kamer gestuurd. Dit voorstel houdt onder meer het volgende in: toekenning van een forfaitair bedrag van € 10.000,- bedoeld als tegemoetkoming voor materiële en immateriële schade. Is de gedupeerde ex-partner vervolgens van mening dat hij meer schade en schulden heeft dan dit bedrag, dan kan hij of zij juridisch ondersteund worden bij het indienen van een verzoek om meer schade te vergoeden. Daarnaast voorziet de voorgestelde regeling in een eventuele schuldenaanpak en hulpverlening vanuit de gemeente. In deze brief schrijft de staatssecretaris dat de uitkomsten van de uit te voeren uitvoeringstoetsen bepalend zijn voor de definitieve vormgeving van de regelingen.
2.16.
Op 24 december 2021 heeft DSW ten laste van [eiser] executoriaal loonbeslag gelegd. Het betreft een vordering van € 1.839,83 aan niet betaalde zorgkosten/premie.
2.17.
Bij brief van 3 januari 2022 heeft mr. Komp de beslagleggend deurwaarder verzocht om – in afwachting van de inwerkingtreding van de ex-partnerregeling – het loonbeslag op te heffen. De deurwaarder, althans DSW, heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.18.
Bij brief van 14 januari 2022 heeft de Belastingdienst aan [eiser] bevestigd dat hij de ex-partner is van een erkende gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire.
2.19.
Bij brief van 17 januari 2022 heeft mr. Komp de Staat verzocht om maatregelen te nemen die het schuldenmoratorium voor [eiser] doen herleven en om ervoor te zorgen dat alle thans lopende incassomaatregelen onmiddellijk worden gestaakt, een en ander voor de periode totdat op de aanvraag van [eiser] als gedupeerde (ex-partner) van de toeslagenaffaire is beslist.
2.20.
Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft de Staat aan mr. Komp geantwoord dat er geen moratorium van toepassing kan worden verklaard op [eiser]. In deze e-mail schrijft de Staat verder dat er geen compleet overzicht bestaat van de schulden van [eiser] en dat het deels om gemeenschapsschulden lijkt te gaan. Hierbij doet de Staat een (herhaald) aanbod om te helpen met de afwikkeling van de gemeenschapsschulden.
2.21.
Bij brief van 4 februari 2022 heeft de (opvolgend) staatssecretaris aan de Tweede Kamer meegedeeld dat een schuldenmoratorium voor ex-partners een wetswijziging vereist en dat een generieke maatregel om van alle ex-partners alle (private) schulden te pauzeren niet proportioneel is. In deze brief schrijft de staatssecretaris onder meer dat de kans bestaat dat niet alle schulden gerelateerd zijn aan de kinderopvangtoeslag en dat ex-partners met problematische schulden terecht kunnen bij de gemeente.
2.22.
Bij beschikking van 7 februari 2022 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [eiser] om als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire te worden aangemerkt afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
de Staat te verplichten [eiser] per direct in aanmerking te laten komen voor een tijdelijk schuldenmoratorium;
subsidiair:
de Staat te verplichten aan [eiser] en zijn schuldeisers een garantstelling af te geven voor alle publieke en private schulden;
meer subsidiair:
de Staat te verplichten tot garantstelling, dan wel betaling van alle publieke en private schulden voor zover incassomaatregelen getroffen worden;
meest subsidiair:
de Staat te verplichten tot garantstelling, dan wel betaling van de schuld die ten grondslag ligt
aan het thans gelegde loonbeslag;
en bij toewijzing van de gevorderde voorziening te bepalen dat deze verplichting van toepassing blijft totdat definitief is vastgesteld of [eiser] in aanmerking komt voor de ex-partnerregeling (primair); dan wel voor de duur van een jaar (subsidiair); dan wel voor een door de voorzieningenrechter te bepalen duur, althans in goede justitie andere voorzieningen te treffen,
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser], samengevat, het volgende ten grondslag.
Als ex-echtgenoot van [A] voldoet [eiser] aan alle eisen die gelden voor de voorgestelde ex-partnerregeling. Na de echtscheiding die (deels) te wijten was aan de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, is [eiser] in financiële problemen geraakt en ook geruime tijd dakloos geweest. Door toepassing van het tijdelijke schuldenmoratorium heeft hij weer een huis en een baan gevonden. Nu [eiser] opnieuw geconfronteerd wordt met incassomaatregelen, dreigt hij kwijt te raken wat hij weer heeft opgebouwd. Het inkomen dat [eiser] na het loonbeslag overhoudt is niet toereikend voor zijn vaste lasten en bovendien veroorzaakt de dreiging van incassomaatregelen bij [eiser] telkens weer hevige stress. De Staat schendt een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door – in afwachting van de totstandkoming van een definitieve ex-partnerregeling – geen passende maatregelen te nemen om het ontstaan van verdere schade bij [eiser] te voorkomen.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De nu bestaande herstelregelingen voor gedupeerden van de toeslagenaffaire zijn gekoppeld aan de aanvragers van de toeslagen, maar het herstel gericht is op het hele huishouden van de aanvrager. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de forfaitaire uitkering in voorkomend geval tussen (ex)-partners wordt verdeeld. Onderkend wordt dat de ex-partners van de aanvragers ook gedupeerd kunnen zijn. Voor ex-partners met schulden die gerelateerd zijn aan de toeslagenaffaire is de Staat voornemens een aparte ex-partnerregeling in te voeren. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat verplicht is om – vooruitlopend op de totstandkoming van die ex-partnerregeling – maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat [eiser] tijdelijk niet geconfronteerd wordt met incassomaatregelen van zijn (private) schuldeisers.
4.2.
Aangezien [eiser] op dit moment geconfronteerd wordt met een loonbeslag, is voldaan aan het voor deze procedure vereiste spoedeisende belang.
4.3.
Bij de beoordeling staat voorop dat de ex-partnerregeling nog in een voorbereidende fase is en dat onduidelijk is wat deze precies gaat inhouden. Hiermee is ook onduidelijk of [eiser] op die regeling aanspraak zal kunnen maken en wat die aanspraken dan precies gaan inhouden. Vast staat wel dat [A] als gedupeerde is aangemerkt en de daarbij behorende compensatie heeft ontvangen. Daarmee valt niet uit te sluiten dat [eiser], als haar ex-partner, in aanmerking zal komen voor een ex-partnerregeling. Dat brengt met zich dat van de Staat, in afwachting van de ontwikkelingen ter zake, een zorgvuldige opstelling jegens [eiser] kan worden gevergd.
4.4.
De Staat kan echter niet worden gedwongen om vooruit te lopen op een nog niet bestaande wettelijke regeling. Het door [eiser] gevorderde schuldenmoratorium is dan ook niet toewijsbaar. De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn stelling dat voor oplegging van een schuldenmoratorium dat vergelijkbaar is met dat van artikel 49i Awir geen wettelijke basis bestaat. Als niet-toeslagenaanvrager valt [eiser] niet onder het bereik van de genoemde regeling, terwijl een vergelijkbare wettelijke regeling voor ex-partners (nog) niet bestaat. Een dergelijk verstrekkend schuldenmoratorium kan niet door de rechter, laat staan in kort geding, worden opgelegd. Dat doet immers af aan de rechten van private schuldeisers. Mede met het oog op de belangen van de private schuldeisers kan de Staat niet worden verplicht – zonder dat daarvoor een wettelijke basis is – [eiser] in aanmerking te laten komen voor een schuldenmoratorium. Daar komt bij dat gelet op de Kamerbrief van 4 februari 2022 (zie 2.21) een generiek schuldenmoratorium voor ex-partners door de staatssecretaris onwenselijk wordt geacht. Een en ander betekent dat de primaire vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.5.
Bij de beoordeling van de subsidiaire vorderingen merkt de voorzieningenrechter op dat vooralsnog niet vast staat dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dus evenmin vast staat dat de Staat aansprakelijk is voor de schulden van [eiser]. De vraag of de schulden van [eiser] gerelateerd zijn aan de terugvordering van toeslagen kan in dit kort geding bij gebrek aan informatie niet worden beantwoord. Evenmin kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat alle schulden van [eiser] zullen worden opgenomen in een eventuele schuldenregeling van een komende ex-partnerregeling. De Staat kan bij die stand van zaken niet worden verplicht zich garant te stellen voor al deze schulden, laat staan deze integraal te betalen. Er zijn geen gronden om aan te nemen dat de Staat onzorgvuldig handelt door een en ander te weigeren.
4.6.
Bij de vraag of van de Staat wel andere inspanningen kunnen worden gevergd en zo ja welke, moet onderscheid worden gemaakt tussen de schulden die zijn ontstaan tijdens het huwelijk en de na-huwelijkse schulden van [eiser]. De Staat heeft aangeboden om in ieder geval een oplossing te zoeken voor de gemeenschapsschulden. Naar de voorzieningenrechter begrijpt kunnen die schulden worden meegenomen in de schuldenregelingen die al voor [A] gelden. Niet valt in te zien waarom [eiser] daarmee niet zou kunnen instemmen. Het door [eiser] overgelegde schuldenoverzicht bevat ook een splitsing in schulden van vóór en na de echtscheiding. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat de schuld aan Essent ten onrechte is aangemerkt als een na-huwelijkse schuld van [eiser]. Weliswaar staat die schuld kennelijk op zijn naam, maar feitelijk betreft het een gemeenschapsschuld, te weten de afrekening over 2014, het laatste jaar dat [eiser] en [A] nog gehuwd waren.
4.7.
Met betrekking tot de na-huwelijkse schulden, die hoger zijn dan de gemeenschapsschulden, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Van deze schulden is alleen van de schuld aan DSW, die dateert van 2019/2020 (en volgens opgave van [eiser] € 1.839,83 bedraagt), aannemelijk geworden dat deze op dit moment knelt, aangezien er loonbeslag is gelegd. Aannemelijk is dat DSW tot op heden niet tijdelijk heeft willen afzien van verhaal, aangezien zij niet heeft voldaan aan het gemotiveerde verzoek daartoe van (de advocaat van) [eiser]. Van de Staat kan daarom in het kader van de maatschappelijke zorgvuldigheid worden verlangd dat hij – zoals hij ook ter zitting heeft aangeboden – zelf contact zoekt met DSW en/of de beslagleggend deurwaarder om te pogen deze schuldeiser alsnog te bewegen tijdelijk, in afwachting van de totstandkoming van een ex-partnerregeling, van verhaal af te zien, dan wel om in die periode genoegen te nemen met een (tijdelijke) betalingsregeling die [eiser] in staat stelt nog wel zijn vaste lasten te voldoen. Dit betreft dus een inspanningsverplichting van de Staat. Indien de inzet van de Staat op dit punt niet tot resultaat leidt kan de Staat naar zijn zeggen desgewenst bemiddelen bij de toegang tot de schuldhulpverlening van de gemeente. Tot meer of andere inspanningen is de Staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de gegeven omstandigheden vooralsnog niet gehouden. Daarbij wordt aangetekend dat [eiser] ook altijd nog aan [A] kan vragen hem te helpen door (voorlopig, in afwachting van een uitbetaling van een eventuele ex-partnerregeling) de relatief kleine schuld waarvoor het loonbeslag is gelegd te voldoen, althans dat bedrag voor hem voor te schieten. Zij heeft immers al een substantieel bedrag van de Staat ontvangen, (dat mede bedoeld is voor de andere toeslagouder, in casu [eiser]), maar heeft dat kennelijk geheel zelf behouden.
4.8.
Aangezien de Staat tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft toegezegd contact te willen opnemen met de schuldeiser die loonbeslag heeft gelegd en de voorzieningenrechter er van uit gaat dat de Staat die toezegging gestand zal doen, bestaat geen grond de Staat hiertoe te veroordelen. De voorzieningenrechter gaat er verder vanuit dat indien en voor zover [eiser] geconfronteerd wordt met incassomaatregelen van andere schuldeisers (betreffende na-huwelijkse schulden), de Staat ook met deze schuldeisers contact zal opnemen om te bezien of er uitstel kan worden verleend of in samenspraak met [eiser] een andere (voorlopige) oplossing kan worden bereikt.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Aangezien niet is gesteld of aannemelijk geworden dat de Staat al vóór dit kort geding heeft aangeboden contact op te nemen met de schuldeiser die incassomaatregelen heeft getroffen, zijn partijen in materiële zin over en weer in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.
WJ

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 31 066, nr. 854.