ECLI:NL:RBDHA:2022:13866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.24948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had tegen het besluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de procedure heeft eiser de gronden van het beroep ingediend, waarop verweerder een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 december 2022 gesloten.

De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door eiser en dat deze gronden voldoende waren om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestond. Eiser voerde aan dat zijn aanhouding onrechtmatig was omdat er geen machtiging tot binnentreden was getoond. De rechtbank concludeerde echter dat er op 1 december 2022 een geldige machtiging was afgegeven en dat deze bij het binnentreden van de woning van eiser was getoond. De rechtbank zag geen aanleiding om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen en oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 9 december 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 december 2022 een verweerschrift ingediend. Op 14 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1987 en van Tunesische nationaliteit te zijn.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser voert aan dat de aanhouding van eiser onrechtmatig is geweest omdat bij het binnentreden van zijn woning geen machtiging tot binnentreden is getoond. De maatregel van bewaring is derhalve onrechtmatig.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit het dossier volgt dat er op 1 december 2022 een geldige machtiging tot binnentreden is afgegeven. Uit het proces-verbaal van binnentreden van 2 december 2022 blijkt voorts dat bij het betreden van de woning van eiser deze machtiging tot binnentreden door de daartoe bevoegde brigadier aan eiser is getoond. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van voornoemd ambtsedig opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het binnentreden onrechtmatig heeft plaatsgevonden en daarmee de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [1] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.