In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 november 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 14 december 2022 is eiser via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. Eiser heeft aangevoerd dat hij beschikt over een originele Marokkaanse identiteitskaart en dat er een LP-aanvraag is ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de Marokkaanse autoriteiten voldoende tijd moeten krijgen om deze aanvraag te onderzoeken. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.