ECLI:NL:RBDHA:2022:13849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/3398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsuitkering en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft eiser, die een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) heeft ingediend, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag en de terugvordering van een voorschot door verweerder, de burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek, wat in strijd zou zijn met zijn medewerkingsplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging op 23 december 2020 is bezorgd en dat eiser op 28 december 2020 niet is verschenen. Eiser heeft aangevoerd dat de korte termijn voor de uitnodiging onzorgvuldig was, maar de rechtbank oordeelt dat van een aanvrager verwacht mag worden dat hij regelmatig controleert op correspondentie van het bijstandverlenend orgaan. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onzorgvuldig handelen van verweerder en dat eiser zijn medewerkingsplicht heeft geschonden. Hierdoor kan zijn recht op bijstand niet worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

verweerder van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: P. Siemerink).

Procesverloop

In de besluiten van 31 december 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen (primair besluit I) en het voorschot van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 1.906,00 (primair besluit II).
In het besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 9 oktober 2020 een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Pw ingediend omdat zijn WIA-uitkering was stopgezet vanwege het feit dat hij arbeidsgeschikt was verklaard.
1.1
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het hoofd inkomensverstrekking van verweerder bij brief van 12 oktober 2020 nadere informatie aan eiser gevraagd. Eiser heeft vervolgens stukken overgelegd.
1.2
Bij besluit van 10 november 2020 heeft verweerder aan eiser een voorschot in de vorm van een lening toegekend van € 953,-.
1.3
Een consulent handhaving en fraude van verweerder heeft dossieronderzoek gedaan en daarbij de gemeentelijke digitale systemen geraadpleegd. Daaruit is naar voren gekomen dat eiser sinds 25 februari 2010 is getrouwd met X, die op een ander adres woont dan het door eiser op zijn aanvraag opgegeven adres (uitkeringsadres). In 2019 heeft X in het kader van participatie te kennen gegeven dat eiser en zij gescheiden zijn en op 22 juni 2020 dat zij het opnieuw hebben geprobeerd maar dat het niet is gelukt. Samen hebben eiser en X vier kinderen, waarvan de jongste op 21 oktober 2020 is geboren. Echtscheidingsdocumenten zijn niet overgelegd aan verweerder. Om eiser in staat te stellen een toelichting te geven op zijn woon- en leefsituatie is eiser bij brief van 21 december 2020 uitgenodigd voor een gesprek op 28 december 2020. In de uitnodiging staat dat eiser is uitgenodigd om de aanvraag te bespreken en is eiser gevraagd om nog een aantal stukken mee te nemen, zoals een overzicht van alle betaal- en spaarrekeningen van 14 november 2020 tot en met 21 december 2020. In de brief staat dat eiser zelf voor een nieuwe afspraak moet zorgen als hij verhinderd is.
1.4
Bij besluit van 22 december 2020 heeft verweerder eiser een voorschot toegekend van € 953,-.
1.5
Aan de afwijzing van de aanvraag ligt ten grondslag dat eiser door niet te verschijnen zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden waardoor niet aannemelijk is dat eiser zijn feitelijke woonadres op het uitkeringsadres heeft. Verweerder kan het recht op bijstand niet vaststellen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2. De te beoordelen periode loopt van 9 oktober 2020 tot en met 31 december 2020.
2.1
Niet in geschil is dat de uitnodigingsbrief op 23 december 2020 in de brievenbus op het uitkeringsadres is gedaan en dat eiser niet is verschenen op 28 december 2020. Hij heeft op 4 januari 2021 contact opgenomen met de klantenservice van verweerder.
2.2
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder door hem vlak voor de kerstdagen uit te nodigen voor een gesprek op de maandag na kerst en de aanvraag vervolgens zonder nader onderzoek af te wijzen, heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Vanwege het onzorgvuldige handelen had bij het bestreden besluit moeten worden afgezien van terugvordering van het voorschot.
2.3
Van een aanvrager, die geacht wordt op het opgegeven adres zijn feitelijk verblijf te hebben, mag worden verwacht dat hij zich er regelmatig van vergewist of hem in het kader van de bijstandsaanvraag correspondentie van het bijstandverlenend orgaan bereikt en dan, indien nodig, tijdig reageert. Van een onredelijk korte oproeptermijn is hier geen sprake. Eiser heeft pas later, op 4 januari 2021, contact opgenomen met de klantenservice van verweerder. Bovendien heeft eiser in het gesprek op 16 februari 2021 naar aanleiding van een nieuwe aanvraag op 25 januari 2021 verklaard dat hij op 20 juli 2020 naar Nederland is gekomen, op het adres van zijn ouders verbleef maar daar niet stond ingeschreven. Het uitkeringsadres was alleen een postadres. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
2.4
Door niet te verschijnen bij voornoemde afspraak heeft eiser in strijd met de op hem rustende medewerkingsplicht gehandeld, als gevolg waarvan zijn woon -en leefsituatie en daarmee zijn recht op bijstand over de in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld.
3 Nu geen sprake is van onzorgvuldig handelen en verder geen gronden zijn aangevoerd tegen de terugvordering, wordt het beroep ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.