ECLI:NL:RBDHA:2022:13840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep inzake opschorting, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving sinds september 2019 bijstand op basis van de Participatiewet. De verweerder heeft op 19 november 2020 de betaling van de bijstandsuitkering tijdelijk stopgezet, gevolgd door een opschorting op 3 december 2020 en een intrekking op 17 december 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard, met uitzondering van de intrekking, waarvoor proceskosten zijn toegewezen aan eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 3 mei 2021, waarin de bezwaren van eiser ongegrond werden verklaard, behalve het bezwaar tegen de intrekking.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting van 30 november 2022, waar het onderzoek werd hervat. De rechtbank heeft overwogen dat de woonsituatie van eiser onduidelijk was, omdat hij niet tijdig zijn inschrijving in de basisregistratie personen had gewijzigd. De rechtbank concludeert dat de besluiten van verweerder rechtmatig waren, omdat eiser zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op het juiste adres stond ingeschreven en dat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3606 PW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Buizert.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 heeft verweerder de betaling van de uitkering van eiser ingevolge de Participatiewet (PW) tijdelijk stopgezet (primair besluit I).
Bij besluit van 3 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser opgeschort (primair besluit II).
Bij besluit van 17 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser ingetrokken (primair besluit III).
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser herzien en het te veel betaalde, € 973,63, teruggevorderd (primair besluit IV).
Eiser heeft tegen alle primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, behalve het bezwaar tegen het primaire besluit III, onder toekenning van proceskosten ad € 1.068,00.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 22 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afwijzing van het wrakingsverzoek van eiser is op 30 november 2022 het onderzoek ter zitting hervat in de stand waarin zich dat bevond. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds september 2019 bijstand, naar de norm van een alleenstaande.
2. Na een retourontvangst van een door verweerder aan eiser gezonden uitkeringsspecificatie heeft verweerder contact met eiser opgenomen en met hem zijn woonsituatie besproken. Eiser heeft verweerder daarbij aangegeven dat zijn post verstuurd kon worden naar een adres aan de [adres 1] [nummer 1] te dezent, in plaats van het door eiser in eerste instantie opgegeven verblijfsadres aan de [adres 2] [nummer 2] alhier.
3. Verweerder heeft bij primair besluit I vanaf 1 november 2020 de betaling van de uitkering tijdelijk gestopt, omdat de woonsituatie van eiser onduidelijk was gebleven. Immers, niet gebleken was van een wijziging van de inschrijving in de basisregistratie personen (brp), danwel van een melding van eiser aan verweerder van een wijziging van zijn woonadres, terwijl dit in het licht van het gesprek met verweerder wel in de rede had gelegen.
4. Verweerder heeft bij primair besluit II de uitkering van eiser opgeschort vanaf 1 november 2020, omdat gebleken was dat eiser in het geheel niet meer in de brp van Den Haag stond ingeschreven. Eiser is in de gelegenheid gesteld de inschrijving te regelen, danwel aan te geven waarom hem dat niet lukte. Verweerder heeft eiser daarbij wel gewaarschuwd dat indien hij zijn inschrijving op het juiste adres niet tijdig zou regelen, althans niet tijdig zou reageren op de opschorting, verweerder de uitkering in het geheel zou kunnen stoppen.
5. Verweerder heeft bij primair besluit III de uitkering van eiser met ingang van 1 november 2020 ingetrokken, onder verwijzing naar de eerdere opschorting, nu eiser zijn verzuim niet binnen de gestelde termijn had hersteld.
6. Verweerder heeft bij primair besluit IV de uitkering van eiser herzien vanaf 2 oktober 2020 en het teveel uitbetaalde teruggevorderd. Verweerder heeft hieraan onder meer de bevindingen van een huisbezoek op 29 december 2020 ten grondslag gelegd, alsmede het gegeven dat eiser niet in Den Haag stond ingeschreven en gelet hierop geconcludeerd dat eiser verweerder niet tijdig en niet volledig heeft ingelicht over zijn woon- en leefsituatie. Bij gebreke van een woonadres in Den Haag heeft verweerder geconcludeerd dat eiser sinds de uitschrijving uit het brp van Den Haag geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
7. Eiser heeft tegen voornoemde besluiten steeds tijdig bezwaar gemaakt.
8. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard, behalve het bezwaar tegen de intrekking (primair besluit III). Verweerder heeft het bezwaar tegen de intrekking gegrond verklaard onder wijziging van de grondslag.
9. In beroep komt eiser op tegen de heroverweging van verweerder ten aanzien van alle vier de voornoemde primaire besluiten.
10. Ten aanzien van de tijdelijke stopzetting van de uitkering heeft eiser aangevoerd dat verweerder er kennelijk vanuit ging dat eiser niet langer aan de [adres 2] [nummer 2] maar aan de [adres 1] [nummer 1] woonde, en mitsdien verweerder in ieder geval ervan uitging dat eiser in Den Haag woonachtig was, zodat, nu verdere wijziging van omstandigheden niet aan de orde waren, een tijdelijke stopzetting door de omstandigheden niet was gerechtvaardigd.
11. Ten aanzien van de opschorting heeft eiser aangevoerd dat het betreffende besluit ten onrechte niet naar de gemachtigde van eiser is gestuurd. In de tweede plaats heeft eiser aangevoerd dat hij wel degelijk heeft voldaan aan de aan hem gestelde voorwaarden om opschorting te voorkomen.
12. Ten aanzien van de intrekking heeft eiser aangevoerd dat de rapportage van de bevindingen van het huisbezoek niet aan de intrekking ten grondslag mocht worden gelegd. Niet alleen is het rapport niet op ambtseed opgemaakt, maar daarnaast is het huisbezoek feitelijk geheel anders verlopen dan in deze rapportage opgetekend. Ten slotte dient in het bijzonder de verklaring van de huisbaas buiten beschouwing te blijven, nu, zoals verweerder bekend, de huisbaas er belang bij had om eiser niet als bewoner te kwalificeren.
13. Ten aanzien van de herziening en terugvordering heeft eiser verwezen naar zijn gronden gericht tegen de intrekking. Daar komt bij dat het huisbezoek op 29 december 2020 niets zegt over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tijdelijk stopzetten
14. De rechtbank wijst in de eerste plaats op het juridisch kader:
Naar vaste jurisprudentie geldt dat het stopzetten van de betaling van bijstand rechtmatig is indien het bijstandverlenend orgaan op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) bijstandsuitkering. Als regel zal daartoe aanleiding bestaan als uit onderzoek gegevens bekend worden die erop duiden dat een betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen, maar nog onvoldoende grondslag bestaat om al tot herziening of intrekking van de bijstand over te gaan; zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3025.
14.1
De rechtbank constateert dat niet in geschil is dat verweerder in eerste instantie conform opgave van eiser de correspondentie naar het adres [adres 2] [nummer 2] verstuurde, en voorts dat verweerder vanaf september 2020 post retour ontving, onder meer op 15 september 2020 onder de vermelding “woont hier niet, zie ingediend adresonderzoek 3 mnd geleden!!!”. Evenmin is betwist dat naar aanleiding hiervan verweerder telefonisch contact met eiser heeft opgenomen om opheldering te vragen over zijn woonsituatie, waarna eiser op 16 september 2020 verweerder een huurovereenkomst per 1 september 2020 met betrekking tot het adres [adres 1] [nummer 1], toezond. In een nader telefonisch contact op 24 september heeft eiser te kennen gegeven graag zijn post aan de [adres 1] [nummer 1] te ontvangen.
14.2
De rechtbank overweegt dat de informatie die eiser verstrekte geen duidelijkheid verschafte over de daadwerkelijke woonplaats van eiser. Immers, enerzijds stelde eiser niet bij zijn post te kunnen omdat zijn huisbaas van het adres [adres 2] [nummer 2] de brievenbus dichtplakte (terwijl de post desondanks retour gezonden werd), en anderzijds eiser een huurovereenkomst ter zake van de [adres 1] [nummer 1] overlegde, waar eiser op dat moment dan al had moeten wonen, terwijl op geen van beide adressen van inschrijving was gebleken.
14.3
Van eiser mocht onder deze omstandigheden verwacht worden dat hij, als hij al niet meer aan de [adres 2] [nummer 2] woonde, zijn inschrijving zou wijzigen en de adreswijziging door zou doorgeven. Nu verweerder bij controle van de adresregistratie van eiser op 19 november 2020 constateerde dat eiser reeds sinds 2 oktober 2020 niet meer aan de [adres 2] [nummer 2] stond ingeschreven en evenmin sprake was van een inschrijving op het adres aan de [adres 1] [nummer 1], was de woonsituatie van eiser, en daarmee zijn recht op bijstand, onduidelijk, en kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank overgaan op het stopzetten van de uitbetaling van de uitkering, ten einde de benodigde inlichtingen te verkrijgen.
14.4
De beroepsgrond slaagt mitsdien niet.
Opschorten & Intrekken
15. De rechtbank heeft ter zitting met verweerder het bestreden besluit ter zake van de opschorting en de intrekking besproken. Zijdens verweerder is toegelicht dat de besluiten van 3 december 2020 en 17 december 2020 zijn herzien, in die zin dat met het besluit van 11 januari 2021 tot herziening en invordering in een zelfstandige grondslag tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiser per 2 oktober 2020 is voorzien.
15.1
De rechtbank constateert dat de bestreden beschikking vermeldt dat verweerder zich niet langer op toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw beroept (intrekking na schorsing), en de grondslag van de intrekking wijzigt naar de toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw. De rechtbank acht dit een zeer summiere weergave van wat verweerder blijkens de toelichting ter zitting kennelijk heeft beoogd. Wat hiervan zij, de rechtbank constateert voorts dat met het besluit van 11 januari 2021 eiser niet langer een zelfstandig belang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het besluit tot opschorting van 3 december 2020 en het besluit tot intrekking van 17 december 2020. De rechtbank laat een dergelijke behandeling dan ook achterwege.
Intrekking & Terugvordering
16. De rechtbank wijst op het juridisch kader:
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
16.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van huisbezoek op 29 december 2021 zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ondanks zijn eigen verklaring daaromtrent niet op het adres aan de [adres 2] [nummer 2] woonachtig was. De rechtbank wijst in dit verband naar de constatering dat eiser op het moment van het huisbezoek niet in de woning was, maar aan kwam lopen, dat eiser het licht in de kamer niet kon vinden, dat in de kamer geen persoonlijke administratie werd aangetroffen en eiser desgevraagd kledingstukken niet kon vinden. Dat eiser de weergave van het huisbezoek betwist passeert de rechtbank, nu uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 februari 2021 (SGR 21/138) blijkt dat eiser ter zitting heeft erkend dat de rapportage een juiste weergave van de bevindingen van het huisbezoek bevat.
16.2
Naar het oordeel van de rechtbank doet aan het voorgaande niet af dat de uitschrijving uit het adres [adres 2] [nummer 2] bij besluit van 1 februari 2021 is herzien. Immers, uit dat besluit blijkt dat de betreffende dienst – de Dienst Publiekszaken – eiser bij een drietal huisbezoeken niet heeft aangetroffen aan de [adres 2] [nummer 2], maar dat de uitschrijving desondanks uit coulance is herzien. Het herzieningsbesluit bewijst derhalve niet dat eiser op dat moment aldaar woonde.
16.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het huisbezoek, alsmede de verklaring van de huisbaas dat eiser al geruime tijd niet aan de [adres 2] [nummer 2] woonde en dat vanaf september 2020 post retour werd gezonden en dat eiser sinds 2 oktober 2020 niet meer in Den Haag was ingeschreven, verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser in ieder geval vanaf 2 oktober 2020 niet op het adres aan de [adres 2] [nummer 2] woonde.
16.4
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser zijn verplichting tot het verschaffen van inlichtingen, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden. Eiser had verweerder moeten inlichten over zijn adres en woonsituatie. Nu eiser dit niet heeft gedaan, integendeel verweerder ten onrechte heeft bericht op de [adres 2] [nummer 2] te wonen, en voorts de informatie over zijn adres en woonsituatie van belang was voor het bepalen van het recht op bijstand, was verweerder bevoegd op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eiser per 2 oktober 2020 te herzien, althans in te trekken, en het te veel betaalde van eiser terug te vorderen.
16.5
De beroepsgronden gericht tegen de heroverweging van het besluit van 11 januari 2021 slagen derhalve niet.
17. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is.
18. Geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan op 30 november 2022 door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.