ECLI:NL:RBDHA:2022:13832
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, een verzoek ingediend tot proceskostenvergoeding na intrekking van haar beroep tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 1 september 2020 de aanvraag van verzoekster om herleving van haar WIA-uitkering afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 16 november 2022 heeft het UWV echter het bestreden besluit gewijzigd en de WIA-uitkering van verzoekster vanaf 8 mei 2018 door laten lopen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 759,-, en het UWV is verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 19 december 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier. De rechtbank heeft de beslissing om het UWV te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,- bekendgemaakt.