ECLI:NL:RBDHA:2022:13832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/5346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, een verzoek ingediend tot proceskostenvergoeding na intrekking van haar beroep tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 1 september 2020 de aanvraag van verzoekster om herleving van haar WIA-uitkering afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 16 november 2022 heeft het UWV echter het bestreden besluit gewijzigd en de WIA-uitkering van verzoekster vanaf 8 mei 2018 door laten lopen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 759,-, en het UWV is verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 19 december 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier. De rechtbank heeft de beslissing om het UWV te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,- bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5346

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Met het besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van verzoekster om de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te laten herleven afgewezen.
Met het besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 16 november 2022 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd, het ingediende bezwaar alsnog gegrond verklaard en, gelet op de gewijzigde beslissing op bezwaar in de zaak SGR 18/7819, beslist dat de WIA-uitkering van verzoekster vanaf 8 mei 2018 doorloopt.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de forfaitaire proceskosten die gemaakt zijn in de beroepsprocedure.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759,- met een wegingsfactor 1)
5. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.