ECLI:NL:RBDHA:2022:13826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.5084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 6 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 30 mei 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Hierdoor kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de regeling niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat, omdat de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 379,50, aangezien eiser beroep kon instellen vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag. De uitspraak is gedaan door rechter W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Günes).

Procesverloop

Eiser heeft op 25 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 september 2021.
Bij besluit van 30 mei 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
Desgevraagd heeft eiser medegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het beroep ziet op de vraag of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren.
2. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [1] geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
4. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat in zoverre het procesbelang ontbreekt.
5. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Eiser heeft vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Verweerder verzet zich hier ook niet tegen. Dit blijkt uit de brief van 12 mei 2022. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.