ECLI:NL:RBDHA:2022:13826
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 6 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 30 mei 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Hierdoor kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de regeling niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat, omdat de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 379,50, aangezien eiser beroep kon instellen vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag. De uitspraak is gedaan door rechter W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.