ECLI:NL:RBDHA:2022:13808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/09/637869 / JE RK 22-2346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na bekorting door het Gerechtshof

Op 30 november 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. Deze zaak volgde op een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, ingediend op 9 november 2022. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder verweerschriften van de advocaten van de ouders, en heeft de zaak met gesloten deuren behandeld.

De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige, die erkend is door de vader en gezamenlijk onder ouderlijk gezag staat met de moeder, verblijft feitelijk in een gezinshuis. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de opvoedsituatie en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige01]. De ouders hebben hun frustraties geuit over de gang van zaken en het gebrek aan voortgang in de hulpverlening.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, ondanks de zorgen van de ouders, het in het belang van [minderjarige01] is om de uithuisplaatsing te verlengen. Dit is noodzakelijk om te zorgen voor stabiliteit en om diagnostiek en behandeling te kunnen inzetten. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 1 december 2022 tot 22 februari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling opgeroepen om vaart te maken met de stappen richting een terugplaatsing bij de moeder, maar heeft benadrukt dat dit pas kan plaatsvinden na de benodigde diagnostiek en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637869 / JE RK 22-2346
Datum uitspraak: 30 november 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 9 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. D. Vurdelja, gevestigd in Den Haag,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. N.M.A. van Kuijk- van Voorst, gevestigd in Rotterdam.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift d.d. 9 november 2022;
- het verweerschrift van de advocaat van de moeder d.d. 28 november 2022;
- het verweerschrift van de advocaat van de vader d.d. 28 november 2022.
Op 30 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam01] en de heer [naam02] , namens de gecertificeerde instelling

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een gezinshuis.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 februari 2022 [minderjarige01] onder toezicht gesteld van 22 februari 2022 tot 22 februari 2023.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 1 april 2022 machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 1 april 2022 tot 22 februari 2023.
- Het Gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking d.d. 5 oktober 2022 de beschikking d.d. 1 april 2022 vernietigd voor wat betreft de daarbij uitgesproken duur van de machtiging uithuisplaatsing. Het Gerechtshof verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening van 1 april 2022 tot 1 december 2022.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling motiveert het verzoek als volgt. [minderjarige01] is een zorgintensief meisje dat is belast met veel volwassenproblematiek en de spanningen tussen de ouders. Zij heeft een opvoeder nodig die haar een veilig opvoedklimaat kan bieden. De gecertificeerde instelling vraagt zich af of het de moeder lukt om hieraan te voldoen. Om dit te verbeteren staat de moeder open voor hulpverlening, zo lang deze maar niet te intensief is. Volgens de gecertificeerde instelling is op dit gebied juist intensieve hulpverlening nodig. De gecertificeerde instelling is van oordeel dat de problemen veelal kunnen worden verklaard vanuit systemische problematiek. De gecertificeerde instelling wilde daartoe ook aanvankelijk starten met een gezinsopname. De moeder was echter afwisselend in haar medewerking hieraan. Dit was voor de gecertificeerde instelling reden om destijds een uithuisplaatsing voor de kinderen te verzoeken. Het is voor [minderjarige01] belangrijk dat er diagnostiek en behandeling wordt ingezet, omdat zij veel signalen van trauma laat zien. Het inzetten van diagnostiek en behandeling heeft voor de gecertificeerde instelling voorkeur boven een gezinsopname. Voordat hiermee gestart kon worden, was het van belang dat er stabiliteit was. De afgelopen periode lag hier de focus op en op dit moment is er sprake van voldoende rust en stabiliteit om te kunnen starten met diagnostiek en behandeling. Het is van belang dat de behandeling en diagnostiek worden ingezet vanuit het gezinshuis, gelet op de stabiliteit en rust die [minderjarige01] daar ervaart. Vervolgens wil de gecertificeerde instelling inzetten op een terugplaatsing bij de moeder. Het is van belang dat hier nog een aantal dingen voor worden geregeld, waaronder de school van [minderjarige01] , om te voorkomen dat er daar sprake is van een terugval. Het doel van de gecertificeerde instelling is toewerken naar een thuisplaatsing bij de moeder. Op dit moment is dat echter nog te vroeg, gelet op de diagnostiek en behandeling die vanuit een stabiele situatie moeten worden ingezet. Het is om die reden van belang dat de uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Door en namens de moeder heeft de advocaat het volgende naar voren gebracht. De moeder is gefrustreerd hoe de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlopen. Zij vindt het van belang dat er hulpverlening voor [minderjarige01] wordt ingezet, maar er gebeurt niets. Een afspraak in het kinderziekenhuis voor diagnostiek van [minderjarige01] is zonder reden door de gecertificeerde instelling verplaatst. Tot op heden heeft de afspraak nog steeds niet plaatsgevonden. Het enige wat er volgens de moeder het afgelopen jaar is veranderd, is dat haar kinderen niet meer thuis wonen. Het is niet juist dat de moeder niet heeft willen meewerken aan een gezinsopname. Zij heeft hier zelf bij de gemeente om verzocht, maar die wilde hier niet toe overgaan omdat de gecertificeerde instelling is betrokken. Dit soort dingen frustreert de moeder enorm en zorgt ervoor dat zij geen vertrouwen heeft in de uitvoering van de uithuisplaatsing. Volgens de moeder is [minderjarige01] dan ook gebaat bij een thuisplaatsing, omdat er daar voldoende hulp voor haar beschikbaar is. De afgelopen jaren is er al veel hulpverlening betrokken geweest binnen het ambulante kader. De bezoeken met de ouders verlopen steeds slechter. Sinds [minderjarige01] haar zus Demi weer ziet, is de bezoekregeling van de ouders beperkt naar een bezoekmoment om de drie weken. Tijdens de bezoeken sluit [minderjarige01] zich steeds meer af van de ouders. In de samenwerking met de gecertificeerde instelling ontbreekt het aan transparantie, wat de moeder frustreert. De moeder is van mening dat de doelen van de uithuisplaatsing niet behaald zijn en dat er om die reden moet worden overgegaan tot een thuisplaatsing. Namens de moeder verzoekt de advocaat om het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.
Door en namens de vader heeft de advocaat verweerd gevoerd. De vader heeft geen vertrouwen meer in de uithuisplaatsing, omdat er tot op heden te weinig is gebeurd. Het is voor de vader pijnlijk om te zien dat [minderjarige01] zich tijdens de bezoeken steeds afstandelijker opstelt. De hulpverlening vanuit de gecertificeerde instelling komt maar niet op gang, waardoor er ook niet wordt gewerkt aan een thuisplaatsing. Er verstrijkt onnodig veel tijd, zonder dat er concrete stappen worden gezet. De gecertificeerde instelling geeft aan dat thuisplaatsing bij de moeder het doel is. Dit is positief, maar het is wel belangrijk om dit voor ogen te houden. Het Gerechtshof was heel duidelijk in haar uitspraak waarin zij de gecertificeerde instelling de opdracht heeft gegeven om stappen te zetten. Het is voor de ouders dan ook onduidelijk waarom het zo lang duurt voordat er actie wordt ondernomen. De ouders zijn welwillend, komen hun afspraken na en pakken zelf dingen op. Een terugplaatsing bij de moeder kan om die reden dan ook gerealiseerd worden. De advocaat verzoekt dan ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Inleiding
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de ouders weinig vertrouwen hebben in de uitvoering van de uithuisplaatsing, omdat er naar hun oordeel weinig is gebeurd. Het is begrijpelijk dat de ouders veel verdriet en pijn hebben dat [minderjarige01] (en haar zus) uit huis zijn geplaatst en kritisch zijn op de manier waarop de uithuisplaatsing verloopt. Door de ouders wordt echter niet ontkend dat diagnostiek en behandeling van [minderjarige01] nodig is. Thuis waren er ernstige zorgen over de opvoedsituatie en de sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige01] werd belast met volwassenproblematiek en spanningen tussen de ouders. [minderjarige01] ging niet naar school, waardoor zij niet tot leren kwam. Haar ontwikkeling stagneerde, waardoor zij een ontwikkelingsachterstand heeft opgelopen. Het Gerechtshof heeft recent ook nog geoordeeld dat (destijds) een uithuisplaatsing geïndiceerd was.
Echter, omdat de gecertificeerde instelling onvoldoende stappen had gezet om toe te werken naar een terugplaatsing, werd de duur van de machtiging uithuisplaatsing verkort tot 1 december 2022.
Nog steeds geen concrete stappen
De kinderrechter is van oordeel dat de afgelopen periode nog steeds te weinig is gebeurd door de gecertificeerde instelling om te werken aan een terugplaatsing. Het lijkt er bovendien op dat de gecertificeerde instelling er niet goed in slaagt (aan ouders) goed duidelijk te maken wat de te volgen koers is. Bijvoorbeeld: uit de stukken en ook de beschikking van het Gerechtshof blijkt dat de gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat
gedurende de uithuisplaatsingaangevangen zou kunnen worden met de psychodiagnostisch onderzoek naar de leerbaarheid van de moeder en ook zij onderzoek zou willen doen naar de mogelijkheden van vader. De gecertificeerde instelling gaf destijds echter aan dat er op deze punten nog geen concrete stappen waren gezet. Ter zitting is gebleken dat dit (inmiddels) ook niet meer de bedoeling is. Er wordt, nu rust en stabiliteit voor [minderjarige01] is gecreëerd in het gezinshuis, in eerste instantie ingezet op diagnostiek en behandeling van [minderjarige01] , alvorens dat er toegewerkt wordt aan thuisplaatsing. Echter, ook op dit laatste punt is, sinds de beschikking van het Gerechtshof weer geen voortgang te melden. Dit terwijl het Gerechtshof heeft aangeven dat de kinderrechter op de onderhavige zitting zou moeten beoordelen welke concrete stappen er waren ondernomen. De kinderrechter heeft op zitting in de richting van de gecertificeerde instelling uiting gegeven van enige verbazing over de gang van zaken.
Uithuisplaatsing toch nog noodzakelijk
Dit betekent echter toch niet dat de kinderrechter de uithuisplaatsing van [minderjarige01] op dit moment niet meer noodzakelijk vindt. Het komt de kinderrechter voor dat het een juiste werkwijze is om pas na diagnostiek en (een begin van) behandeling van [minderjarige01] toe te werken naar een thuisplaatsing, reeds omdat pas dan duidelijk is wat [minderjarige01] nodig heeft. Een en ander kan echt het beste plaatsvinden in de gestructureerde omgeving van het gezinshuis. Het is niet in [minderjarige01] ’s belang om dit traject te “vercompliceren” met een spannende vroegtijdige terugkeer naar de voormalige thuissituatie, zonder dat goed duidelijk is wat nodig is om dat te laten slagen. De kinderechter doet een oproep aan de gecertificeerde instelling om echt vaart te maken, zodat er daadwerkelijk stappen richting een terugplaatsing kunnen worden gezet. De kinderrechter heeft ter zitting bovendien een algemeen appel gedaan op zowel ouders als de gecertificeerde instelling gedaan om te proberen goed samen te werken in het belang van [minderjarige01] .
Al met al is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is. De kinderrechter zal de machtiging verlenen zoals verzocht.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 1 december 2022 tot 22 februari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.