ECLI:NL:RBDHA:2022:13805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/09/637527 / JE RK 22-2294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na echtscheiding ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de vader. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J. Meijer, verzocht om ondertoezichtstelling van zijn dochter, geboren in 2009, omdat hij meende dat zij ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.A.M. Jansen, was van mening dat de situatie bij de vader niet veilig genoeg was en dat de reeds ingezette hulpverlening via Jeugdformaat de tijd moest krijgen om te slagen.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel er sprake was van een ontwikkelingsbedreiging, er op dat moment geen noodzaak was voor een gedwongen ondertoezichtstelling. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat er al voldoende hulpverlening en aandacht voor de minderjarige was en dat het ouderschapsbemiddelingstraject eerst de kans moest krijgen om te slagen. De kinderrechter benadrukte het belang van vrijwillige hulpverlening en de impact van gedwongen maatregelen op het gezinsleven.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de griffier aanwezig. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is op 19 december 2022 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637527 / JE RK 22-2294
Datum uitspraak: 30 november 2022

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 1 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J. Meijer, gevestigd te Haarlem.
betreffende:
- [minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.A.M. Jansen, gevestigd te Zoetermeer,

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 31 oktober 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 november 2022.
Op 30 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , namens de Raad.
[minderjarige] is op 30 november 2022 ook in raadkamer gehoord.

Feiten

– Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
– De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
– [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar.
Door en namens de vader heeft de advocaat het verzoek als volgt gemotiveerd. Volgens de vader wordt [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis en vertoont signalen van trauma. Zij vertoont gedragsproblematiek, kan niet gescheiden worden van de moeder en is er sprake van nachtelijke onrust. De moeder is zich niet bewust van deze ontwikkelingsbedreigingen en stelt zich ambivalent op richting de hulpverlening. De moeder blijft steeds hangen in het verleden, terwijl het gezin zich op de toekomst moet richten. Volgens de vader heeft [minderjarige] hulpverlening nodig om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De omgang met [minderjarige] en de vader komt niet van de grond, omdat de moeder hier niet aan wil meewerken. Volgens de moeder is het niet veilig genoeg bij de vader. De afgelopen jaren heeft [minderjarige] via Impegno hulpverlening gekregen. De vader is van mening dat het raadzaam is om [minderjarige] daar weer aan te melden, omdat dit haar goed kan doen in haar verdere ontwikkeling en opbouw in het contact met de vader. Om dit op te kunnen starten moeten de moeder en [minderjarige] akkoord geven. [minderjarige] wil hier echter geen toestemming voor verlenen. Volgens de vader is het van belang dat een derde de regie krijgt, zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet en er voor [minderjarige] rust komt. De advocaat verzoekt namens de vader om een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar.
Door de Raad is het volgende naar voren gebracht. Eind augustus is de Raad ook aanwezig geweest tijdens de zitting waar de wijziging van de zorgregeling werd behandeld. Tijdens die zitting hebben de ouders aangegeven dat zij zich hebben aangemeld voor een ouderschapsbemiddelingstraject bij Jeugdformaat. In die beschikking is als voorwaardelijke opdracht aan de Raad gegeven om een onderzoek te verrichten indien het ouderschapsbemiddelingstraject en het begeleide omgangstraject niet positief worden afgesloten en de Raad dit onderzoek nodig acht. Het is duidelijk dat de problematiek van de ouders op de voorgrond staat. De Raad ziet op dit moment echter geen meerwaarde in een ondertoezichtstelling, omdat er op dit moment al voldoende hulpverlening en aandacht voor [minderjarige] is. Indien een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, is de verwachting dat de gecertificeerde instelling dezelfde weg gaat bewandelen als die nu is ingeslagen. De Raad is van oordeel dat de reeds ingezette hulpverlening via Jeugdformaat eerst een kans moet krijgen, voordat zij gaan kijken of verder onderzoek nodig is.
Door en namens de moeder heeft de advocaat het volgende naar voren gebracht. De moeder begrijpt niet dat de vader een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend. In november hebben zij nog een afspraak gehad bij Jeugdformaat en daar een plan gemaakt. Vervolgens wordt zij kort daarna ingelicht over het verzoek van de vader. [minderjarige] wil op dit moment zelf geen omgang met haar vader. Zij is erg teleurgesteld dat hij haar maanden niet wilde zien en dat hij de vragen die zij heeft opgesteld niet via de mail wil beantwoorden. De ontwikkelingsbedreiging die de vader benoemt herkent de moeder niet. [minderjarige] heeft voor wat betreft haar belaste voorgeschiedenis acht jaar geleden EMDR-therapie gehad. De signalen die zij destijds liet zien, zijn sinds de inzet van de EMDR-therapie niet meer voorgekomen. De hulpverlening via Jeugdformaat is pas recentelijk gestart en heeft nog niet de kans gehad om te kunnen slagen. De moeder is van oordeel dat de reeds ingezette hulpverlening de tijd moet worden geboden om te kunnen slagen. De advocaat verzoekt dan ook om het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling af te wijzen.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:255 lid 2 BW zijn, naast de Raad of het openbaar ministerie, de ouder(s) en de pleegouder(s) bevoegd tot het doen van een verzoek tot ondertoezichtstelling, indien de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat. Er is sprake van een hiërarchie in verzoekers. Dit betekent dat de ouders en pleegouders pas bevoegd zijn als de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de Raad het verzoek van de vader op dit moment niet overneemt en er op dit moment geen onderzoek van de Raad loopt. De vader is daarmee bevoegd tot het indienen van een verzoek tot ondertoezichtstelling.
De kinderrechter is echter, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
De kinderrechter wil op dit moment enerzijds aannemen dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] heeft een belaste voorgeschiedenis, er speelt omgangsproblematiek en de ouders lijken verschillende van mening te hebben als het gaat om de inzet van hulpverlening. Anderzijds geldt dat de conclusie niet zonder meer gerechtvaardigd is dat op dit moment een gedwongen kader noodzakelijk is.
Immers, in haar recente beschikking van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank (de familierechter) de Raad verzocht om te bezien of een raadsonderzoek nodig is,
indien het ouderschapsbemiddelingstraject en het begeleide omgangstraject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstanties niet positief worden afgesloten. Het ouderschapsbemiddelingstraject bij Jeugdformaat is pas recent aangevangen. Het zou geen recht doen aan partijen (de moeder) om dit traject nu al mislukt te verklaren.
Men moet eerst de kans krijgen, juist ook omdat een ondertoezichtstelling nu eenmaal een (gedwongen) inmenging in het gezinsleven met zich brengt, om met samen met de hulpverlening de ontwikkelingsbedreiging in een vrijwillig kader weg te nemen. Op dit moment is er voldoende hulpverlening en aandacht voor [minderjarige] om te proberen die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
Om die reden wijst de kinderrechter het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling af.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.