ECLI:NL:RBDHA:2022:13798
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die zowel de Venezolaanse als de Ecuadoraanse nationaliteit bezit, had op 6 december 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting op 14 juni 2022. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de eerder uitgesproken uitspraak van 1 juli 2021, waarin de rechtbank verweerder had opgedragen om opnieuw te beslissen over de aanvraag van eiseres, met name met betrekking tot de familierechtelijke relatie met haar zus in Nederland.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de gestelde relatie niet is aangetoond en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus. Eiseres betoogde dat verweerder ten onrechte geen nieuw voornemen had uitgebracht en dat de familierechtelijke relatie met haar zus in eerdere procedures was erkend. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiseres was om de relatie te onderbouwen en dat verweerder niet verplicht was om een nieuw voornemen uit te brengen. De rechtbank concludeerde dat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde verblijfsvergunning.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.