ECLI:NL:RBDHA:2022:13798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.79
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die zowel de Venezolaanse als de Ecuadoraanse nationaliteit bezit, had op 6 december 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting op 14 juni 2022. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de eerder uitgesproken uitspraak van 1 juli 2021, waarin de rechtbank verweerder had opgedragen om opnieuw te beslissen over de aanvraag van eiseres, met name met betrekking tot de familierechtelijke relatie met haar zus in Nederland.

Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de gestelde relatie niet is aangetoond en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus. Eiseres betoogde dat verweerder ten onrechte geen nieuw voornemen had uitgebracht en dat de familierechtelijke relatie met haar zus in eerdere procedures was erkend. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiseres was om de relatie te onderbouwen en dat verweerder niet verplicht was om een nieuw voornemen uit te brengen. De rechtbank concludeerde dat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde verblijfsvergunning.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.79

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

ProcesverloopBij besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor zover deze ziet op de verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft zowel de Venezolaanse als de Ecuadoraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1993. Zij heeft op 29 november 2020 in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 21 februari 2021 afgewezen als ongegrond. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. Bij uitspraak van 1 juli 2021 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 21 februari 2021 voor wat betreft de beslissing op de asielaanvraag van eiseres in stand gelaten, en vernietigd onder andere voor zover dit besluit ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier vanwege de gestelde relatie van eiseres met haar zus in Nederland. De rechtbank heeft verweerder hierbij opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de eventuele verlening aan eiseres van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2. Verweerder heeft in zijn thans bestreden besluit overwogen dat de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar zus niet is aangetoond, dan wel niet aannemelijk is gemaakt. Ook acht verweerder het niet aannemelijk dat er tussen eiseres en haar zus sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Niet of onvoldoende is gebleken dat de gestelde zus van eiseres voor mentale en fysieke hulp van eiseres afhankelijk is. Verweerder concludeert daarom dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen nieuw voornemen heeft uitgebracht voorafgaande aan het nieuwe bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder ten onrechte pas in het nieuwe bestreden besluit de familierechtelijke relatie met haar zus ter discussie stelt, nu hij deze familierechtelijke relatie in de eerdere beroepsprocedure wèl heeft aangenomen. Verder voert eiseres aan dat verweerder de medische problemen van de zus van eiseres niet in twijfel trekt en dat eiseres in haar gehoren veel meer heeft verklaard over haar verantwoordelijkheid voor de medische zorg van haar zus, dan dat verweerder stelt in het bestreden besluit. Eiseres heeft in de huidige beroepsfase nog een verklaring van haar zus en medische stukken betreffende haar zus overgelegd, waarmee zij wenst te onderbouwen dat eiseres de enige persoon in Nederland is die de medische gegevens van haar zus volledig kent en medische beslissingen kan nemen in geval van een nieuwe medische noodsituatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt naar aanleiding van de eerdergenoemde uitspraak van 1 juli 2021 van deze rechtbank vast, dat het geschil in deze zaak ziet op de vraag, of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM. [1]
Nieuw voornemen
5. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, oordeelt de rechtbank als volgt. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om, indien een eerder besluit door de rechtbank is vernietigd, op zorgvuldige wijze opnieuw op de aanvraag te beslissen. Verweerder heeft hierbij de bevoegdheid om een nieuw voornemen uit te brengen. [2] Anders dan eiseres betoogt, leidt de omstandigheid dat verweerder geen nieuw voornemen heeft uitgebracht in haar geval, niet tot een onzorgvuldigheid in de totstandkoming van het bestreden besluit. De regelgeving op dit punt geeft aan verweerder, in een situatie als deze, waarin de rechtbank een eerder besluit deels heeft vernietigd, geen verplichting om een nieuw voornemen uit te brengen alvorens een nieuw besluit te nemen. Ook de rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 juli 2021 niet een dergelijke opdracht aan verweerder gegeven. [3]
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiseres in beroep de mogelijkheid heeft gehad om te reageren op het bestreden besluit, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiseres door het ontbreken van een nieuw voornemen is benadeeld.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat eiseres de gestelde familierechtelijke relatie met haar zus in Nederland, niet met stukken heeft onderbouwd. Hiertoe zijn geen originele officiële documenten overgelegd. Het overgelegde paspoort van de zus van eiseres of een kopie daarvan, is niet voldoende. Daarom is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar zus niet vaststaat. Niet valt in te zien, dat verweerder dit in het bestreden besluit niet aan eiseres had mogen tegenwerpen.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres ook het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie [4] tussen haarzelf en haar zus, niet aannemelijk heeft gemaakt. Het is in de eerste plaats aan eiseres om het bestaan van een dergelijke relatie te onderbouwen. Wat er ook zij van de gestelde medische problemen van de zus van eiseres, niet duidelijk is op grond waarvan hieruit een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou moeten blijken. De door eiseres in beroep overgelegde stukken zijn bovendien uit een periode lang voordat de zus van eiseres in Nederland kwam wonen.
Ook uit de overgelegde verklaring van de zus van eiseres kan de rechtbank niet afleiden, dat er sprake is van een zodanige relatie tussen eiseres en haar zus, dat deze de gebruikelijke banden tussen meerderjarige familieleden overstijgt. Daarnaast blijkt ook uit deze verklaring niet, waarom de zus van eiseres voor zorg en hulp persé afhankelijk zou zijn van eiseres. Niet valt in te zien, dat de in deze verklaring genoemde partner van deze zus hierin geen rol van betekenis zou kunnen spelen.
Daarnaast heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat de zus van eiseres al een jaar bij haar partner in Nederland verbleef, voordat eiseres naar Nederland kwam. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hieruit blijkt dat de zus van eiseres niet financieel of anderszins van eiseres afhankelijk is. Zij kon immers kennelijk al enige tijd zonder de aanwezigheid van eiseres zelfstandig in Nederland functioneren. Ook het feit dat eiseres in haar verklaringen niet kon duiden wanneer haar zus naar Nederland is gekomen en wat voor aanvraag zij heeft ingediend, heeft verweerder opmerkelijk kunnen vinden.
Conclusie
7. Verweerder heeft op goede gronden besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Nederland van 24 januari 2022, r.o. 6.1. (ECLI:NL:RBNNE:2022:131).
4.In het kader van artikel 8 van het EVRM.