ECLI:NL:RBDHA:2022:13783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.16964 en NL22.16965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening voor Jordaanse eiseres en haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening van een Jordaanse eiseres en haar minderjarige kinderen. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiseres niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel risico was op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Jordanië, en dat de bescherming van de UNWRA niet van toepassing was op de situatie van de eiseres en haar kinderen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de jongste dochter van eiseres niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat zij Nederland niet kan verlaten. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16964 (beroep) en NL22.16965 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [v-nummer 1],

mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], V-nummer: [v-nummer 2],
[minderjarige 2], V-nummer: [v-nummer 3], en
[minderjarige 3], V-nummer: [v-nummer 4],
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

ProcesverloopBij besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft daarnaast de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank en voorzieningenrechter hebben het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 september 2022 op zitting behandeld. De zaken van de echtgenoot van eiseres met zaaknummers NL22.16962 en NL.22.16963 zijn gelijktijdig behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Als tolk is verschenen W. Fadl. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Jordaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1995. Haar minderjarige kinderen zijn staatloos.
2. Eiseres en haar echtgenoot hebben eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2019 afgewezen. De beroepen van eiseres en haar echtgenoot daartegen zijn ongegrond verklaard. [1] Bij uitspraak van de hoogste bestuursrechter staat dit in rechte vast. [2]
3. Op 20 november 2020 heeft eiseres mede namens haar minderjarige kinderen, opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 19 juli 2022 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden.
Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De kinderen van eiseres hebben in Jordanië bescherming en bijstand ontvangen van de UNWRA:
3. De bescherming van de UNWRA is, om reden die buiten de invloed of onafhankelijk van de wil van de kinderen liggen opgehouden waardoor zij automatisch recht hebben op de Vluchtelingenstatus;
4. Eiseres en haar kinderen zijn als Staatlozen kwetsbaar in Jordanië.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Dat de minderjarige kinderen van eiseres bescherming hebben genoten van de UNRWA tot vlak voor hun vertrek en dat uitsluitingsgrond artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag daarom op hen van toepassing is, wordt niet gevolgd door verweerder. Verweerder vindt het daarom ook niet geloofwaardig dat de bescherming van de UNWRA is opgehouden. Daarnaast vindt verweerder het ongeloofwaardig dat eiseres en haar minderjarige kinderen als Staatlozen in Jordanië kwetsbaar zullen zijn. Verweerder handhaaft het eerder opgelegde terugkeerbesluit en legt een inreisverbod voor de duur van twee jaar op.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
4. Eiseres voert aan dat zij en haar minderjarige kinderen wel onder de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag vallen, omdat haar oudste dochter is gevaccineerd door de UNWRA. Daarbij voert zij onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2022 [3] aan dat verweerder ook moet kijken of er bij terugkeer naar het land van bestendig verblijf voldoende hulp en bescherming zal kunnen worden ontvangen van de UNWRA. Verder stelt eiseres dat zij en haar minderjarige kinderen als vrouwen in Jordanië in een diepgewortelde positie van achterstelling terecht komen waardoor hun sociale positie en ontplooiingsmogelijkheden worden ondermijnd. Verder stelt eiseres dat haar minderjarige kinderen geen toegang tot Jordanië zullen krijgen omdat zij en hun vader Staatloos zijn. Ook meent zij dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of de jongste dochter in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning.
4.1.
Eiseres heeft op zitting haar beroepsgrond met betrekking tot het niet tijdig beslissen ingetrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bescherming UNWRA
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag, en dat daarmee artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn, niet van toepassing is op eiseres en haar minderjarige kinderen. De rechtbank overweegt dat de hoogste bestuursrechter in haar uitspraak van 3 januari 2022 [4] heeft geoordeeld dat voor het antwoord op de vraag, of de vreemdeling binnen de reikwijdte van de eerste dan wel tweede volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn valt, doorslaggevend is of hij kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. De hoogste bestuursrechter heeft dit in haar uitspraak van 20 april 2022 bevestigd. [5] De rechtbank ziet in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2022 geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de hoogste bestuursrechter.
5.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en haar minderjarige kinderen niet kort vóór het indienen van hun asielaanvraag daadwerkelijk bijstand van de UNRWA hebben ontvangen. Eiseres heeft namelijk verklaard dat haar dochters nooit in Jordanië hebben gewoond, dat zij vanaf 8 november 2013 tot aan 8 juli 2018 in de Verenigde Arabische Emiraten hebben gewoond [6] en dat zij vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar Nederland zijn gekomen. [7] De rechtbank overweegt dat hieruit blijkt dat zij niet kort vóór het indienen van de asielaanvraag in Nederland in het werkgebied van de UNRWA hebben verbleven. Dat de dochter van eiseres gevaccineerd is door de UNWRA, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres kan namelijk niet meer duiden wanneer haar dochter is gevaccineerd door de UNWRA, wat naar het oordeel van de rechtbank aangeeft dat het niet kort voorafgaand aan hun asielaanvraag was.
Kwetsbare positie in Jordanië
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde kwetsbare positie in Jordanië als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres het niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar minderjarig kinderen als gevolg van discriminatie zodanig worden beperkt dat zij niet op sociaal en maatschappelijk gebied konden functioneren in Jordanië. Verweerder wijst er terecht op dat deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in de vorige procedure van eiseres al tot dit oordeel is gekomen. Eiseres heeft tijdens het nader gehoor van 25 maart 2019 verklaard dat zij zelf geen problemen heeft gehad in Jordanië. [8] De verwijzing van eiseres naar de uitspraak R.S.A.A. tegen Denemarken [9] heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Verweerder heeft in dit kader terecht opgemerkt dat deze uitspraak ziet op huiselijk geweld maar dat eiseres niet heeft aangevoerd dat zij en haar kinderen hieronder te lijden hebben. Dat in deze uitspraak en in de algemene rapporten die eiseres heeft overgelegd ook staat dat vrouwen in Jordanië een achtergestelde positie hebben, leidt niet tot een ander oordeel. Deze algemene stukken zien niet specifiek op de situatie van eiseres en bieden daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres en haar kinderen bij terugkeer vanwege discriminatie een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM.
Feitelijke toegang tot Jordanië
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de jongste dochter van eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Verweerder stelt zich in dit verband terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de jongste dochter van eiseres buiten haar schuld Nederland niet kan verlaten. Uit de door eiseres overgelegde informatie volgt dat de Jordaanse autoriteiten geen gedwongen terugkeer accepteren, maar dit maakt niet dat vrijwillige terugkeer niet mogelijk is. Daarbij wijst verweerder er terecht op dat eiseres zelf de Jordaanse nationaliteit heeft en uit haar verklaringen volgt dat zij voorafgaand aan haar vertrek naar Nederland verschillende keren met haar kinderen vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar Jordanië terug is gekeerd. Dat de situatie sindsdien is veranderd en vrijwillige terugkeer sinds september 2019 niet meer mogelijk is, volgt niet uit de door eiseres overgelegde algemene informatie.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter/voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 9 mei 2019, NL19.8075 en NL19.8076.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 juni 2019, 201903774/1.
3.NL21.12077.
4.ECLI:NL:RVS:2022:1, onder 6.2.
6.Zie verslag opvolgend gehoor, pagina 4.
7.Zie verslag eerste gehoor, p. 13.
8.Zie verslag nader gehoor, p. 10.
9.VN Committee on the Elimination of Discrimination against Women d.d. 10 september