ECLI:NL:RBDHA:2022:13734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
22/1587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ziekte en onzorgvuldige vaststelling van arbeidsongeschiktheid bij ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was sinds 2001 werkzaam en meldde zich op 6 maart 2019 ziek. Na een periode van twee jaar ziekte verleende de staatssecretaris eervol ontslag aan eiser, met als reden dat herstel niet binnen zes maanden te verwachten was en dat er onvoldoende mogelijkheden waren voor herplaatsing binnen het ministerie. Eiser was het niet eens met dit ontslag en stelde dat verweerder steken had laten vallen in de re-integratie en dat hij niet twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat er mogelijkheden waren om zijn eigen functie aan te passen zodat hij weer aan het werk kon.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende zorgvuldig had vastgesteld dat eiser ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende de vereiste periode van twee jaar. De rechtbank wees op tegenstrijdigheden in de functiegeschiktheidsadviezen en concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat de eigen functie van eiser niet passend te maken was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de verplichting van de werkgever om re-integratiemogelijkheden serieus te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.A. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 30 september 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was sinds 2001 als burgerambtenaar werkzaam bij het ministerie van Defensie, laatstelijk binnen de functiecategorie ‘ [functienaam] ’. Hij is vanaf 6 maart 2019 ziek gemeld. Sindsdien zijn verschillende trajecten opgestart om een nieuwe functie voor eiser te vinden, zowel binnen als buiten het ministerie van Defensie. Dit heeft echter niet geleid tot een nieuwe functie voor eiser.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft aan eiser eervol ontslag verleend. De reden hiervoor is dat eiser een ononderbroken periode van twee jaar ziek is geweest en herstel niet binnen een half jaar te verwachten is. Eiser is ter bevordering van zijn re-integratie per 18 februari 2020 ‘secundair’ geplaatst bij het DienstenCentrum Re-integratie, waar hij aangepaste, niet-stresserende werkzaamheden verricht. Blijkens een functiegeschiktheidsadvies (FGA) van 12 augustus 2021 is de terugkeer in de eigen functie van eiser volgens verweerder geen reële mogelijkheid. Het geschikt maken van de eigen functie zou volgens verweerder leiden tot het creëren van een niet-bestaande functie. Daar is verweerder niet toe verplicht. Verweerder meent voldoende te hebben gedaan om een nieuwe functie voor eiser te vinden. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan de vereisten van artikel 121, derde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (het BARD). Aan eiser is daarom eervol ontslag verleend op grond van ongeschiktheid wegens ziekte in de zin van artikel 121, eerste lid, aanhef en onder f, van het BARD.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat het ontslag niet gerechtvaardigd is, omdat verweerder volgens hem steken heeft laten vallen in de re-integratie. Eiser stelt dat hij niet twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt was, maar ‘ziek gemeld werd gehouden’ door verweerder. Eiser heeft meerdere keren aangegeven dat hij zich in staat tot werken achtte. In een FGA van 17 november 2020 wordt geadviseerd het werk in de eigen functie weer op te bouwen met aanpassingen. Verweerder heeft dat niet zorgvuldig en adequaat opgepakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In geschil is of aan de voorwaarden van artikel 121, derde lid, van het BARD is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat aan eiser alleen ontslag kan worden verleend als (a) er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, (b) herstel van de ziekte ook niet binnen zes maanden na die twee jaar te verwachten valt en (c) dat het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om betrokkene binnen het gezagsbereik van de minister van Defensie andere arbeid aan te bieden. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter moet het herplaatsingsonderzoek zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Die eis gaat echter niet zover dat een niet bestaande functie voor eiser in het leven moet worden geroepen. [1]
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij het bestreden besluit overwegend baseert op een FGA van 12 augustus 2021. Uit dit FGA blijkt, kort samengevat, dat eiser is aangewezen op een werksituatie waarbij hij niet of nauwelijks afgeleid kan worden, zoals lawaai in de directe omgeving (mensen, telefoon, rumoer), en dat werkzaamheden in grote lijnen voorspelbaar dienen te zijn. Eiser kan niet of nauwelijks flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Samenwerking met anderen is mogelijk, mits er sprake is van een eigen, afgebakende deeltaak. Verbetering van de belastbaarheid wordt mogelijk geacht. Taken waarbij het gehoor het meest belangrijk is, zoals telefoneren, zijn beperkt. Het eigen werk van [functienaam] , waarbij de nadruk sinds de veranderingen in de arbeidstaken op telefonische eerstelijns ondersteuning is komen te liggen, is niet langer passend voor eiser. Het uitvoeren van deze werkzaamheden zal tot overbelasting van eiser leiden. De functie is met behulp van voorzieningen en/of aanpassingen ook niet geschikt te maken. Een deeltaak binnen de functie is niet haalbaar omdat de grootste taak in de functie van [functienaam] (80%) het telefonisch ondersteunen van cliënten is. Ondersteuning bieden per e-mail in plaats van telefonisch is op de afdeling niet mogelijk. De mogelijkheden die eiser wel heeft voor duurzame arbeid zijn afgebakende taken met duidelijke werkafspraken in de tweede lijn, in een prikkelarme omgeving, waarbij er geen direct contact is met cliënten en communicatie grotendeels per e-mail verloopt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat er bij eiser sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat het FGA van 12 augustus 2021 niet te verenigen is met het FGA van 17 november 2020, waarin wordt gesteld dat het werk als [functienaam] , zoals dat na de veranderingen van de werkwijzen binnen de afdeling wordt ingevuld, niet passend is, maar wel passend te maken is. Daarom wordt geconcludeerd dat eiser functiegeschikt is en er wordt geadviseerd het werk in de eigen – aangepaste – functie van eiser weer op te bouwen. De rechtbank overweegt verder dat de functiegeschiktheid van eiser ook is onderkend in de ‘evaluatie plan van aanpak’ van 23 november 2020. Hierin is aangegeven dat zal worden ingezet op terugkeer in de eigen functie van eiser, maar dat eveneens een WIA-aanvraag zal worden gedaan omdat dit mogelijk geen duurzame oplossing op zal leveren. De rechtbank volgt eiser tevens in zijn betoog dat hij bij de totstandkoming van het FGA van 12 augustus 2021, hangende de bezwaarprocedure, niet betrokken is geweest en dat dit FGA slechts een beoordeling op dat moment inhoudt. Verweerder is daarom op basis van het FGA van 12 augustus 2021 te lichtvaardig voorbij gegaan aan het FGA van 17 november 2020.
6.2
Verweerder heeft tevens onvoldoende gemotiveerd waarom de eigen functie van eiser niet passend te maken is. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerstelijnstaken op de afdeling, sinds de veranderingen van de arbeidstaken in april 2016, voor 80% bestaat uit het telefonisch ondersteunen van cliënten en dat dit tot overbelasting van eiser zal leiden. De rechtbank volgt eiser echter in zijn betoog dat de omschrijving van de functie ‘ [functienaam] ’ waar hij op is geplaatst, generiek is en niet specifiek is toegespitst op deze eerstelijnstaken. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom eiser binnen de functie van [functienaam] niet ingezet kan worden op de overige in de functiebeschrijving genoemde werkzaamheden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de tweedelijnstaken die eiser tot april 2016 als incidentcoördinator heeft verricht, zijn komen te vervallen of dat het niet mogelijk is om specifiek deze werkzaamheden weer op te gaan pakken. Dit klemt te meer nu dit in aangepaste vorm, ook blijkens het FGA van 12 augustus 2021 waar verweerder zich op heeft gebaseerd, wel tot de mogelijkheden van eiser behoort. Nu verweerder dit niet heeft onderzocht, valt niet in te zien waarom aanpassing van de eigen functie van eiser tot het creëren van een niet-bestaande functie zou leiden.
6.3
Gelet op het FGA van 17 november 2020 en de ‘evaluatie plan van aanpak’ van 23 november 2020, waarin uit wordt gegaan van de functiegeschiktheid van eiser en terugkeer in de eigen – aangepaste – functie, heeft verweerder niet voldoende zorgvuldig vastgesteld dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Dat het onzeker is of de terugkeer in de eigen functie tot een duurzame oplossing leidt, zoals door verweerder is benadrukt, doet daar niet aan af. Het betoog van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze worden begroot op €1.518,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van €184,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009: BI4833) en van 20 september 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:2880).