ECLI:NL:RBDHA:2022:13724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.22919 en NL22.23075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en overdrachtsbesluit in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die voorafgaand aan zijn inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie verbleef. Eiser stelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet voldoende had gedaan om zijn overdracht aan de Zwitserse autoriteiten voor te bereiden, zoals vereist onder de Dublinverordening. Verweerder erkende dat de inspanningsverplichting niet was nageleefd, maar stelde dat dit niet leidde tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel, ondanks de geconstateerde schending van de inspanningsverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit van de maatregel van bewaring ongegrond en het beroep tegen het overdrachtsbesluit niet-ontvankelijk. Eiser had afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden en was niet verschenen op de zitting. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22919 en NL22.23075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Bij besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een overdrachtsbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 november 2022 de maatregel van bewaring opgeheven vanwege de overdracht van eiser in het kader van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen en heeft afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over het overdrachtsbesluit (NL22.23075)
1. De rechtbank stelt vast dat door eiser geen gronden zijn ingediend tegen het
overdrachtsbesluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 daarom niet-ontvankelijk.
Over de maatregel van bewaring (NL22.22919)
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is,
omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser voert aan dat de maatregel die aan hem is uitgevaardigd niet rechtsgeldig is
omdat de maatregel op naam staat van [alias]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat volstrekt duidelijk is dat de maatregel aan eiser is uitgereikt. Op het moment van uitreiken stond eiser in het politiesysteem handhaving vreemdelingen geregistreerd als [alias], de naam die eiser had opgegeven tijdens zijn strafrechtelijke aanhouding. Deze naam is vervolgens gewijzigd in [eiser] zoals ook is toegelicht in de maatregel.
4.1.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat duidelijk is dat de maatregel van
bewaring op eiser betrekking heeft. Ook is er geen twijfel over dat eiser bekend is met de inhoud van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn
overdracht. Voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft eiser zes maanden in strafrechtelijke detentie verbleven. Verweerder had deze tijd kunnen en moeten gebruiken om eisers overdracht aan Zwitserland voor te bereiden zodat hij aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie aan de Zwitserse autoriteiten overgedragen had kunnen worden.
5.1.
Verweerder erkent dat niet aan de inspanningsverplichting is voldaan zoals
omschreven in paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Volgens verweerder moet dit leiden tot een belangenafweging en dient deze in het voordeel van verweerder uit te vallen. Verweerder heeft als belangen bij de overdracht van eiser genoemd de aard van de misdrijven die eiser heeft gepleegd en de duur van zijn detentie. Ook heeft verweerder genoemd dat getracht is om de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk te laten duren door extra voortvarend te handelen. Hierdoor is het mogelijk dat eiser al op 22 november 2022 wordt overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten. Tot slot heeft verweerder genoemd dat capaciteitsgebrek een rol heeft gespeeld. Dat personeel op andere plekken in de organisatie is ingezet, heeft ertoe geleid dat niet eerder een start is gemaakt met de overdracht van eiser en verweerder is tekortgeschoten.
5.2.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het niet voldoen aan de
hiervoor genoemde inspanningsverplichting moet leiden tot een belangenafweging. [1] Naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in dit geval uit in het voordeel van verweerder. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de gronden van de maatregel niet zijn bestreden. Daaruit volgt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder is van belang dat eiser criminele antecedenten heeft en dat verweerder op de dag nadat eiser in vreemdelingenbewaring is gesteld is begonnen met handelingen ter voorbereiding van de overdracht. Dat eiser, ondanks de inspanningsverplichting, in vreemdelingenbewaring is gesteld, is een belang dat niet opweegt tegen de hiervoor genoemde belangen van verweerder. De met de bewaring gediende belangen staan in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond en het beroep tegen bestreden
besluit 2 is niet-ontvankelijk. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
6.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, ondanks de hiervoor
geconstateerde schending van de inspanningsverplichting. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen besteden besluit 1 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
M.M. Neutgens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 januari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH1548), meer recent bevestigd in de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1322).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2243).