ECLI:NL:RBDHA:2022:13717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.12858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en artikel 21 VWEU

In deze zaak heeft eiseres, een Thaise nationaliteit houdende vrouw, op 7 juli 2022 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 9 juni 2022 was genomen. Dit besluit wees haar aanvraag voor een verblijfsvergunning af, die zij had ingediend om haar verblijfsdoel te wijzigen naar verblijf als familie- of gezinslid bij haar Nederlandse dochter. De rechtbank heeft de zaak op 20 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. Na een aantal zittingen en een heropening van het onderzoek, heeft de rechtbank op 14 december 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat eiseres al rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van haar rol als verzorgende ouder van haar minderjarige dochter, en dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet leidde tot een scheiding van eiseres en haar dochter, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat de keuze voor een bepaald type verblijfsstatus aan de nationale autoriteiten is voorbehouden, en dat eiseres geen feiten had aangedragen die zouden wijzen op een schending van haar rechten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt op 20 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Eiseres heeft op 7 juli 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 juni 2022 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Verhoof-Vilairat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en eiseres in de gelegenheid gesteld om op 20 oktober 2022 de door eiseres ter zitting genoemde ‘analyse Chavez-Vilchez II van februari 2020’ aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft vervolgens op 3 november 2022 daarop gereageerd. Op 4 november 2022 is het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 16 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op het arrest van het Hof [1] van 7 september 2022. [2] Eiseres heeft daarop bij bericht van 16 november 2022 gereageerd en verweerder bij bericht van 24 november 2022.
Nadat geen van beide partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Thaise nationaliteit. Eiseres is in het bezit van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiseres heeft op 22 juni 2021 een aanvraag ingediend om haar verblijfsdoel te wijzigen naar ‘verblijf als familie- of gezinslid bij J. [naam 2]’ op grond van artikel 8 van het EVRM. [3] Bij besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder overweegt hiertoe dat eiseres als verzorgende ouder van haar minderjarige Nederlandse dochter al een verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. [4] Eiseres hoeft door de afwijzing van haar aanvraag Nederland niet te verlaten, omdat zij momenteel rechtmatig in Nederland verblijft. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is daarom geen sprake.
3. Eiseres is het daarmee niet eens en voert daartoe het volgende aan. Ten onrechte heeft verweerder ten tijde van de beoordeling van haar in 2018 gedane aanvraag ‘Toetsing aan het EU-recht’ in 2019 niet beoordeeld of eiseres in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Haar huidige verblijfsvergunning kon pas worden verleend indien en nadat verweerder zou hebben vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor een andere verblijfsvergunning. Dit volgt uit verschillende arresten van het Hof. [5] Zij heeft belang bij verlening van de thans gevraagde verblijfsvergunning zodat zij een niet-tijdelijke verblijfsvergunning verkrijgt en op basis van die vergunning het Nederlanderschap aan kan vragen. Tot slot heeft verweerder in 2019 ook verzuimd vast te stellen dat zij rechtmatig verblijf had op grond van artikel 21 van het VWEU.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek hebben partijen zich beiden desgevraagd op het standpunt gesteld dat er procesbelang is. De rechtbank ziet overigens geen reden ambtshalve anders te oordelen.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft thans immers al rechtmatig verblijf in Nederland en door weigering van de gevraagde verblijfsvergunning wordt zij niet van haar dochter gescheiden. Van een inmenging in het familie- of gezinsleven door verweerder is dus geen sprake. De beroepsgrond dat verweerder in 2019 verzuimd heeft vast te stellen of zij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Verweerder heeft toen niet anders gedaan dan de door eiseres gedane aanvraag beoordeeld en daarover een positief besluit genomen. De procedure nu leent zich niet voor beoordeling van een besluit dat in rechte vaststaat. In de huidige procedure ligt de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM voor. Indien eiseres meent dat verweerder destijds ten onrechte aan haar een verblijfsdocument heeft verstrekt, had eiseres toen de daartegen openstaande rechtsmiddelen moeten instellen. Het beroep van eiseres op een aantal arresten van het Hof leidt niet tot een ander oordeel.
6. Dat eiseres op grond van het nu door haar gevraagde verblijfsdoel mogelijk een sterker verblijfsrecht zou krijgen en dat zij op grond van dat verblijf eerder kan naturaliseren, maakt niet dat het gevraagde verblijfsrecht om die reden moet worden toegekend. Verweerder leidt terecht uit de arresten van het EHRM [6] in de zaken B.A.C. tegen Griekenland en [naam 3] tegen Kroatië [7] af dat artikel 8 van het EVRM geen aanspraak geeft op een bepaald soort verblijfsvergunning, op voorwaarde dat de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten worden gerespecteerd. De keuze om een bepaald type verblijfsstatus te verschaffen, is – zo volgt uit deze uitspraken – voorbehouden aan de nationale autoriteiten. Eiseres heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat zij haar thans bestaande recht tot privé- en/of gezinsleven niet zonder belemmeringen kan uitoefenen. De omstandigheid dat eiseres met haar afgeleide verblijfsrecht niet in aanmerking komt voor een duurzaam verblijfsrecht of voor naturalisatie, leidt in de huidige situatie niet tot schending van artikel 8 van het EVRM.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep van eiseres op artikel 21 van het VWEU slaagt ten slotte evenmin. Verweerder heeft in dat verband terecht vastgesteld dat eiseres weliswaar eerder op grond van artikel 21 van het VWEU verblijf heeft gehad, maar dat zij na de verbreking van haar huwelijk met haar Nederlandse partner geen zelfstandige aanvraag heeft ingediend. Indien eiseres haar aanspraak op verblijf op grond van artikel 21 van het VWEU beoordeeld wenst te zien, dient zij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.ECLI:EU:C:2022:639.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Arrest van 8 maart 2011, ECLI :EU:C:2011:124 (Ruiz Zambrano), van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez) en van 27 februari 2020, ECLI:EU:C:2020:119 (R.H.).
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUD001198115 en ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUD006331114.