ECLI:NL:RBDHA:2022:13715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.5127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van opvolgende asielaanvraag op grond van onvoldoende onderbouwing en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die Nigeriaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 15 maart 2022 een derde asielaanvraag ingediend, nadat eerdere aanvragen niet in behandeling waren genomen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet de originele documenten had overgelegd die hij had aangekondigd te willen indienen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de eiser niet had voldaan aan de verplichting om de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank overwoog dat de eiser zelf had kunnen wachten met het indienen van de aanvraag totdat hij de originele documenten had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5127

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL22.5128, NL22.5129 en NL22.5130, op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser heeft op 21 augustus 2018 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 31 oktober 2018 heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk was. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 28 december 2018 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1] Op 15 februari 2022 heeft eiser voor de tweede keer een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 24 februari 2022 heeft verweerder die aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [2]
3. Op 15 maart 2022 heeft eiser de huidige, derde asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ook deze aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Redengevend daarvoor is dat het door eiser ingevulde formulier M35-O niet volledig is. Eiser heeft namelijk bij zijn aanvraag kenbaar gemaakt dat hij originele documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas wil overleggen, maar deze documenten heeft hij niet overgelegd.
4. Eiser voert aan dat de reden waarom het enige tijd heeft geduurd om de originele documenten over te leggen is gelegen in de omstandigheid dat hij voor ontvangst van de originele documenten afhankelijk is van een familielid en dat hij daarvoor eerst geld moest overmaken. Verweerder had eiser een termijn moeten bieden om de originele documenten over te leggen. Eiser kon het moment van indiening van zijn opvolgende aanvraag niet kiezen, omdat hij met zijn echtgenote en minderjarige zoon uit de opvang dreigde te worden verwijderd indien hij geen nieuwe aanvraag zou indienen. Eiser voert verder aan dat verweerder de reeds ingebrachte kopieën al had moeten onderzoeken en beroept zich daartoe op de samenwerkingsplicht van verweerder.
5. Hangende het beroep heeft eiser de originele documenten ontvangen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep zodat de documenten naar verweerder konden worden gestuurd voor onderzoek. De rechtbank is daarmee op 19 april 2022 akkoord gegaan. Op 21 april 2022 heeft verweerder formulieren voor het aanbieden van de documenten voor onderzoek aan eiser toegezonden. Op 21 juli 2022 heeft verweerder desgevraagd kenbaar gemaakt dat hij de documenten van eiser nog niet had ontvangen en dus ook nog niet op echtheid heeft onderzocht. Op 10 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en zich daarin, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 26 maart 2019, [4] op het standpunt gesteld dat geen rekening kan worden gehouden met de documenten die eiser in beroep heeft overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
6. In reactie op de brief van verweerder van 24 oktober 2022 waarin staat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten dat zij contact heeft met eiser en bekend is met zijn verblijfplaats in Nederland. Eiser is ook verschenen ter zitting. Er is dan ook sprake van procesbelang.
Vertrouwensbeginsel
7. Hoewel de handelwijze van verweerder na de aanhouding van deze zaak bepaald geen schoonheidsprijs verdient, kan eiser geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft nimmer een concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat de door eiser opgestuurde originele documenten zouden worden betrokken bij de onderhavige procedure. Het enkele toesturen van een formulier voor onderzoek van de documenten kan niet als zodanig worden aangemerkt. Daarbij is ook van belang dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit expliciet heeft overwogen dat de originele documenten bij de aanvraag uiterlijk een week na verzending van het voornemen hadden moeten worden ingediend.
Buitenbehandelingstelling
8. Artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn, [5] dat is overgenomen in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd buiten behandeling kan worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2019 [6] blijkt dat van een vreemdeling kan worden verwacht dat hij, op het moment dat hij met het formulier
M35-O een opvolgende aanvraag indient, in of bij dat formulier toelicht om welke redenen hij een opvolgende aanvraag indient en dat daarbij zo nodig bewijsmiddelen moeten zijn gevoegd. Uit die uitspraak blijkt ook dat verweerder een aanvraag buiten behandeling kan stellen, als de informatie die een vreemdeling heeft verstrekt bij het formulier
M35-O onvoldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, en een vreemdeling ook naar aanleiding van een later verzoek om informatie, bijvoorbeeld in het voornemen, in gebreke blijft. Verweerder handelt dan niet onzorgvuldig door de aanvraag niet inhoudelijk te behandelen. De toets van de rechtbank is in dit geval alleen beperkt tot de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van wat op dat moment bij hem bekend was. [7]
10. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld, omdat eiser heeft nagelaten zijn aanvraag te onderbouwen met de door hem aangekondigde originele documenten. Bij de aanvraag heeft eiser op het formulier M35-O kenbaar gemaakt dat hij originele documenten wil indienen, maar dat deze documenten nog zouden volgen. Nadat verweerder eiser middels het voornemen in de gelegenheid had gesteld om binnen een week alsnog de originele documenten over te leggen, heeft eiser bij zijn zienswijze slechts gewezen op kopieën van de documenten. Daarmee staat vast dat eiser de door verweerder gevraagde originele documenten niet heeft overgelegd binnen de gegeven termijn. Niet weersproken is dat de originele documenten van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser heeft daarom niet voldaan aan zijn verplichting te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Dat eiser wel kopieën van de documenten heeft overgelegd, doet daaraan niet af nu hij aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij originele documenten wil overleggen.
11. Eiser beslist voorts zelf wanneer hij zijn opvolgende asielaanvraag bij verweerder indient. [8] Hij had dus met het indienen van de opvolgende asielaanvraag kunnen wachten tot het moment dat hij de beschikking had over de originele documenten. Dat eiser stelt dat hij de opvang zou moeten verlaten indien hij geen nieuwe aanvraag in zou dienen, leidt niet tot een ander oordeel.
12. De originele documenten die eiser in beroep heeft overgelegd kunnen, gelet op wat onder 9 is overwogen over de beperkte toets van de rechtbank, niet worden betrokken bij het beroep. Eiser kan een nieuwe asielaanvraag indienen, als hij meent dat hij nu wel in staat is om een complete aanvraag in te dienen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL18.20418.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
7.Uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:919.
8.Uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018, ECLI:RVS:2018:2098.