ECLI:NL:RBDHA:2022:13711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
09-100413-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met noodweer als verweer

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 19 april 2022, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de buikstreek heeft gestoken. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd achtervolgd en aangevallen door het slachtoffer. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 2 augustus, 27 oktober en 6 december 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer in de buik heeft gestoken, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeert dat de verdachte in een situatie van noodweer handelde, waarbij hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag en hem ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/100413-22
Datum uitspraak: 20 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
[verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 augustus 2022, 27 oktober 2022 (beide pro forma) en 6 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de slachtofferverklaring van de heer [slachtoffer] en hetgeen door zijn advocaat, mr. J.H. van Dijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, nu hij [slachtoffer] met een mes althans een scherp/puntig voorwerp in en/of in de omgeving van de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – ingaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022112345, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, onderzoek 30Monza / DH3R022038 met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 130).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende:
Ik werd
knock-outgeslagen door [slachtoffer] . Ik had het mes in mijn jaszak. Ik heb [slachtoffer] één keer gestoken met het mes.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 20 april 2022, voor zover inhoudende (p. 18 t/m 21):
Het mes lag eerst in de auto, in het dashboard. Toen ik zag dat de man mij volgde tot aan [locatie] en zijn auto achter die van mij neerzette dacht ik dit gaat niet goed. Ik heb toen het mes gepakt. Ik had een zwarte jas en ik had het mes in mijn rechter jaszak gestopt. Het is een vouw mes. Het heeft een zwart handvat en de kleur van het lemmet is gewoon metaal. Het lemmet is ongeveer 10 centimeter lang.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 20 april 2022, voor zover inhoudende (p. 23 t/m 24):
Plaats delict: [locatie]
Pleegdatum/tijd: 19 april 2022
(…)
Ik zag dat hij
(de rechtbank begrijpt: de verdachte)iets pakte maar wist niet wat dat was. Ik zag dat hij mij stak met een mes.
4. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , voor zover inhoudende (p. 65):
steekverwonding in de buik, doorlopend tot in de borstholte.
ernstig uitwendig bloedverlies
vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel
vermoeden van inwendig bloedverlies
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2022, voor zover inhoudende (p. 56):
Ik hoorde de verpleegkundige zeggen dat het slachtoffer ter hoogte van de maagstreek was gestoken en dat het mes daarbij schuin omhoog is gegaan richting het borstbeen. Ik hoorde de arts zeggen dat het slachtoffer veel geluk heeft gehad want het mes had op twee centimeter na het hart gemist.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarvan is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van de verdachte aanmerkelijk was, en de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer in de buikstreek heeft gestoken met een mes met een lemmet van ongeveer tien centimeter. De steekwond bevond zich in de buikstreek, doorlopend tot in de borstholte, waarbij deze steekwond enkele centimeters is verwijderd geweest van het hart.
De verdachte heeft over het steken verklaard dat hij niet heeft geweten waar hij het slachtoffer precies heeft geraakt, maar wel dat hij wist dat hij het slachtoffer had gestoken. De verdachte heeft aldus in een onverhoedse, ongerichte beweging gestoken. De kans dat de verdachte, in zijn onverhoedse, ongerichte steekbeweging vitale organen, waaronder het hart, had kunnen raken en daarmee dodelijk letsel had kunnen veroorzaken, is onder deze omstandigheden aanmerkelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat het handelen van de verdachte, het steken met het mes, een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen.
Gelet op de verklaring van de verdachte, dat hij bewust het slachtoffer heeft gestoken en ook heeft geraakt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de hiervoor genoemde kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 19 april 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer] met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat het bewezen verklaarde strafbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor en ter terechtzitting verklaard dat hij na een verkeersincident werd achtervolgd door het latere slachtoffer. De verdachte is naar zijn eigen huis gereden en heeft zijn auto geparkeerd. Vervolgens kwam het slachtoffer de parkeerplaats op rijden en zette hij zijn auto achter de auto van de verdachte. Toen de verdachte het slachtoffer zag, heeft hij een mes gepakt uit zijn auto en in zijn jaszak gestopt.
Kort hierna staan de verdachte en het slachtoffer op de parkeerplaats waarbij er een confrontatie ontstaat. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer zeer agressief was en dat hij meerdere malen is neergeslagen door het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij daarbij ook
knock-outis geslagen en op de grond terecht is gekomen. Toen de verdachte wilde opstaan, heeft hij met het mes omhoog gestoken en heeft hij het slachtoffer geraakt.
De confrontatie op de parkeerplaats wordt waargenomen door verschillende getuigen, waaronder [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij een verhitte discussie zag, dat de lange jongen (
de rechtbank begrijpt; het slachtoffer) boos was en verhaal kwam halen bij de andere, kortere man (
de verdachte). [getuige 1] heeft gezien dat de korte man achterover viel en hij dacht dat deze korte man
knock-outwas geslagen. [getuige 1] kijkt kort de andere kant op en ziet meteen daarna het slachtoffer met de steekwond.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de discussie hoorde en zag dat er een tweede confrontatie was waarbij de grotere man (
het slachtoffer) “echt liep te springen en opgefokt deed” en afkwam op de verdachte.
De rechtbank overweegt dat het scenario geschetst door de verdachte, op hoofdlijnen wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen. Daarbij valt op dat twee getuigen verklaren dat het slachtoffer de agressor in de confrontatie is geweest.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gepleegd door het slachtoffer. Deze aanranding vangt aan op het moment dat de verdachte wordt geslagen door het slachtoffer. De verdachte zag zich geconfronteerd met deze aanranding van zijn lijf waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen.
Subsidiariteit en proportionaliteit
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, oftewel of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen en moeten worden gevonden en of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding. De rechtbank overweegt als volgt.
Subsidiariteit
De verdachte zag zich geconfronteerd met een wederrechtelijke aanranding toen hij werd geslagen door het slachtoffer. Het slachtoffer was agressief, opgefokt en – zoals ook blijkt uit de getuigenverklaringen – groter dan de verdachte. Bovendien blijkt uit het dossier dat het slachtoffer kickbokser is en het slachtoffer heeft zelf verklaard dat hij de verdachte heeft geslagen met kracht zeven op een schaal van één tot tien. De verdachte werd aangevallen door het slachtoffer en werd meerdere malen neergeslagen. De verdachte bevond zich daardoor op de grond, terwijl het slachtoffer in zijn nabijheid is gebleven. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet heeft kunnen vluchten en de rechtbank acht deze verklaring aannemelijk. Niet tegengeworpen kan worden dat de verdachte zich al op een eerder moment heeft (kunnen en) moeten onttrekken. De aanranding waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen begon eerst bij de confrontatie op de parkeerplaats, en niet daarvoor. De rechtbank is van oordeel dat aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
Proportionaliteit
De verdachte heeft zich verdedigd met een mes. De verdachte heeft het mes gepakt toen hij nog in de auto zat en zag dat het slachtoffer zijn auto achter de auto van de verdachte neerzette. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij het mes heeft gepakt omdat hij aanvoelde dat er misschien wel iets zou gaan gebeuren en dat hij het mes kon gebruiken ter afschrikking. Op dat moment was er nog geen conflict of gevecht en geen sprake van een wederrechtelijke aanranding. Het pakken van het mes op dat moment kan de verdachte dus niet worden tegengeworpen. De vraag die resteert is of de verdachte op het moment dat hij zich geconfronteerd zag met de aanranding, een ander, minder vergaand middel dan het mes had moeten gebruiken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe betrekt de rechtbank het feit dat het slachtoffer de agressor was in de confrontatie, dat het slachtoffer meerdere geweldshandelingen heeft verricht jegens de verdachte, dat de verdachte het slachtoffer eenmaal heeft gestoken en dat het slachtoffer in meerdere opzichten een superieure machtspositie heeft gehad. Dat geldt in de eerste plaats omdat de verdachte op de grond heeft gelegen en het slachtoffer zich boven hem heeft bevonden, en in de tweede plaats omdat het slachtoffer jonger, atletischer, groter en niet onwaarschijnlijk aanzienlijk sterker is geweest dan de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het krachtsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, door gebruik te maken van het mes, gecompenseerd werd en dat daarmee niet de grens van de proportionaliteit is overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is aldus voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte uit noodweer gehandeld heeft. Dit leidt ertoe dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft gevorderd een schadevergoeding van € 27.631,80, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat de vordering moet worden afgewezen, danwel gematigd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem geen maatregel zal worden opgelegd.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2022.