ECLI:NL:RBDHA:2022:13710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
09-023425-22 09-307511-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, vernieling en poging tot zware mishandeling

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, vernieling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee dagvaardingen: de eerste dagvaarding betreft feiten die plaatsvonden op 27 januari 2022, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De tweede dagvaarding betreft een incident op 12 november 2021, waarbij de verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld. Tijdens de zitting op 6 december 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen en bedreigd, en dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meermalen te slaan en zijn knie op diens nek te drukken. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/023425-22 en 09/307511-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 20 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [inrichting]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – ten laste gelegd dat:
Onder dagvaarding met parketnummer 09/023425-22 (hierna te noemen: dagvaarding I):
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage en/of Randwijk (gemeente Overbetuwe), althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] aan haar haren en/of haar nek vanuit een woning een auto in te slepen en/of
- die [slachtoffer 1] in die auto te duwen/zetten en met die auto naar Randwijk te rijden,
terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer 1] tijdens de autorit meermalen heeft geslagen (waaronder met een stuk ijzer en een gereedschapskist) en/of dreigende teksten naar haar te uiten;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage en/of Rijswijk en/of Randwijk (gemeente Overbetuwe), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen met zijn vuisten en/of een stuk ijzer en/of een gereedschapskist en/of een hamer, waarbij hij, verdachte, (meermalen) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd:
- “ Ik ga je vermoorden” en/of
- “ Ik ga nu naar je toe en ga je vermoorden” en/of
- “ Je moet nu zeggen hoe ik jou moet vermoorden” en/of
- “ Wil je nu dat we alle twee dood gaan? Of als je wilt kan ik jou vermoorden, dan kan ik zo de deur voor je opendoen” en/of
- “ Hoe moet ik je vermoorden? Door jou te verbranden of jou te verwurgen?”
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage en/of Rijswijk en/of Randwijk (gemeente Overbetuwe), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen met zijn vuisten en/of een stuk ijzer en/of een gereedschapskist en/of een hamer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (meermalen) (met kracht) op haar hoofd, althans tegen haar lichaam, te slaan met zijn vuist(en) en/of een stuk ijzer en/of een gereedschapskist en/of een hamer;
3.
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
- “ Ik ga je vermoorden” en/of
- “ Ik ga nu naar je toe en ga je vermoorden” en/of
- “ Je moet nu zeggen hoe ik jou moet vermoorden” en/of
- “ Wil je nu dat we alle twee dood gaan? Of als je wilt kan ik jou vermoorden, dan kan ik zo de deur voor je opendoen” en/of
- “ Hoe moet ik je vermoorden? Door jou te verbranden of jou te verwurgen?” terwijl hij, verdachte, daarbij een verlengsnoer heeft gepakt en getoond en/of
- “ Niemand kan jou van mij afpakken en je kunt nergens anders naartoe” en/of
- “ Wil je dat ik jouw hele huis in brand steek?” en/of hij, verdachte, daarbij op de bank in de
woonkamer een campinggasstel aan heeft gestoken en/of daarop papier en/of plastic tassen heeft gelegd en/of
- hij, verdachte, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: “Als ik jou een klap mag geven, mag jij het vuur uit maken” en/of
- “ Ook al zit ik in de bak, ik ga er voor zorgen dat je wordt vermoord. Ik ga alle ruiten van je huis ingooien”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk ruiten en/of de meterkast en/of spiegels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Onder dagvaarding met parketnummer 09/307511-21 (hierna te noemen: dagvaarding II):
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 3] meermalen heeft geslagen/gestompt tegen/op zijn hoofd en/of lichaam, waardoor die [slachtoffer 3] ten val kwam, en/of
- ( vervolgens) zijn knie tegen/op de nek van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Rijswijk [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen te slaan/stompen tegen/op zijn hoofd en/of lichaam, waardoor die [slachtoffer 3] ten val kwam, en/of (vervolgens) zijn knie op/tegen de nek van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder dagvaarding I, feit 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 van deze dagvaarding heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, het subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 vrijspraak gevorderd en ten aanzien van feit 4 gerekwireerd tot bewezenverklaring. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I, onder feit 1 en 3 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak van het primaire en subsidiaire bepleit en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van enkele onderdelen uit het ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van het subsidiaire gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – ingaan.
3.3.
Verklaring van [slachtoffer 1] en partiële vrijspraak
De rechtbank gebruikt de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) bij de politie niet voor de bewijsvoering. [slachtoffer 1] is op deze verklaring grotendeels teruggekomen bij haar verhoor bij de rechter-commissaris. Bovendien voldoet de wijze waarop het verhoor van [slachtoffer 1] bij de politie, in het bijzijn en met bemoeienis van haar moeder en tante, heeft plaatsgevonden, niet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde onder dagvaarding I, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De gerezen verdenking ten aanzien van deze feiten bestaat voor een groot deel uit de hierboven genoemde verklaring van [slachtoffer 1] bij de politie. De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende (ander) wettig en overtuigend bewijs voorhanden en zal de verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het ten laste gelegde onder dagvaarding I, feit 2 meer subsidiair en feit 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2022026306, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Onderzoek Torbe / DH1R022007, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 421).
Dagvaarding I, feit 2 meer subsidiair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2022;
2. het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 6 april 2022 (p. 291 t/m 303);
3. het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 28 april 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
4. het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 28 januari 2022 (p. 39 t/m 43).
Dagvaarding I, feit 4:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2022;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 29 januari 2022 (p. 32 t/m 34).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft ten aanzien van dagvaarding I feit 1 en dagvaarding II primair hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2022026306, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Onderzoek Torbe / DH1R022007, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 421).
Dagvaarding I, feit 1:
*. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 27 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 49 t/m 50):
27 januari 2022, ongeveer om 01:10 uur, bevond ik mij in mijn woning op de
[adres] in Den Haag.
Ik zag door het raam dat er een personenauto voor onze deur stond. Ik zag dat er een man bij de Audi stond. Ik liep toen weer naar de andere kamer. Toen ik daar heen liep hoorde ik heel hard geschreeuw. Zo een schreeuw had ik nog nooit gehoord. Ik hoorde een vrouwenstem schreeuwen. Ik hoorde heel veel angst. Ik ben direct naar mijn telefoon gerend en ik belde 112.
*. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende:
Bestandsnaam video:
[bestandnaam]
Minuut: 2:59 – 3:42.
De mevrouw op de beelden wordt gebukt door een man meegevoerd met een arm om haar nek. Zij wordt meegenomen naar de bestuurderskant van de auto, gaat daar de auto in en de man stapt vervolgens op dezelfde plaats in de auto. De mevrouw wordt niet losgelaten tot aan de bestuurderskant van de auto.
*. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 6 april 2022, voor zover inhoudende (p. 291 t/m 303):
Toen pakte ik haar vast en nam ik haar mee in de auto. Ik had met mijn linker hand haar T-shirt vast en met mijn rechterhand haar nek en haar haar.
*. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende:
Ik nam [slachtoffer 1] mee. Ik had haar vast aan haar nek en kleding. Bij de auto heb ik haar in de auto geduwd, aan de bestuurderskant.
Dagvaarding II:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021332420, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, basisteam Westland, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 37).
*. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 12 november 2021, voor zover inhoudende (p. 11 t/m 12):
Op 12 november 2021, was ik bij de kringloopwinkel te Rijswijk. (...)
Ik zag dat de man mijn richting op liep en zei “nu met je tegen mij praten” ik zag dat hij zijn vuist balde en een zwaaiende beweging maakte in de richting van mijn hoofd. Hij raakte me hard. Hij sloeg mij erg hard. Links, rechts ik bleef klappen vangen. Ik viel op de grond. Hij ging met zijn knie op me nek zitten. Ik kreeg geen lucht. Ik schreeuwde om hulp. Ik dacht dat ik dood ging.
*. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 november 2021, voor zover inhoudende (p. 23):
Ik hoorde dat [getuige 3] verklaarde dat de verdachte zijn knie op de nek van het slachtoffer zette.
*. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende:
Bestandsnamen:
[bestandnamen 1]
Te zien is dat de verdachte op de aangever zit, gedurende minimaal 24 seconden.
Te horen is dat de aangever zegt: ‘Ik kan niet ademen’.
*. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan in raadkamer, voor zover inhoudende:
Bestandsnamen:
[bestandnamen 2]
De verdachte houdt de aangever vast en laat niet uit eigen beweging de aangever los. Na ingrijpen van omstanders laat de verdachte de aangever los.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
Op basis van vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte is naar [slachtoffer 1] gereden. De verdachte heeft [slachtoffer 1] , nadat hij haar in de woning had mishandeld, met zijn arm om haar nek meegenomen naar de auto. Vervolgens heeft de verdachte aan de bestuurderskant [slachtoffer 1] in de auto geduwd. De onvrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer 1] staat daarmee vast. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] in de auto vervoerd en is naar Randwijk gereden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd.
Ten aanzien van dagvaarding II:
De rechtbank is op basis van de gebruikte bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met kracht meermalen met zijn vuisten de aangever heeft geslagen/gestompt tegen het hoofd en dat de verdachte zijn knie tegen/op de nek van de aangever heeft gedrukt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
Opzet
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] . De rechtbank stelt voorop dat van vol opzet op zwaar lichamelijk letsel niet is gebleken, dus zal zich buigen over de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De inhoud van het begrip aanmerkelijke kans is niet afhankelijk van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte meermalen met zijn vuisten [slachtoffer 3] heeft geslagen/gestompt en dat de verdachte met zijn knie tegen/op de nek van [slachtoffer 3] heeft gedrukt. Op de camerabeelden is te horen dat [slachtoffer 3] aangeeft geen adem meer te krijgen en is te zien dat de verdachte [slachtoffer 3] hierna nog blijft vasthouden. Dit vasthouden heeft al met al minimaal 24 seconden geduurd. Pas na ingrijpen van omstanders heeft de verdachte [slachtoffer 3] losgelaten en is de situatie beëindigd. De rechtbank stelt vast dat er door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans is geweest op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] . Het meermalen slaan met kracht op het hoofd van [slachtoffer 3] , in combinatie met verstikkende handelingen, maakt dat de rechtbank oordeelt dat de verdachte deze kans op zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] . De rechtbank verklaart de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Onder dagvaarding I:
1.
hij op 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, door
- die [slachtoffer 1] aan haar haren en haar nek vanuit een woning een auto in te slepen en
- die [slachtoffer 1] in die auto te duwen;
2.
hij op 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht op haar hoofd te slaan met zijn vuist;
4.
hij op 27 januari 2022 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk
ruiten en spiegels, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield,
en
de meterkast die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd;
Onder dagvaarding II:
hij op 12 november 2021 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 3] meermalen heeft geslagen/gestompt tegen zijn hoofd, waardoor die [slachtoffer 3] ten val kwam, en
- vervolgens zijn knie tegen/op de nek van die [slachtoffer 3] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen langere gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de rechtbank zou oordelen dat een zwaardere straf op zijn plaats is, dan stelt de raadsvrouw dat dit een voorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen zijn, eventueel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor een tbs-maatregel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, vernieling en poging tot zware mishandeling.
[slachtoffer 1] is slachtoffer geworden van de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hoewel de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] weer lijkt te zijn hersteld, zijn dergelijke feiten absoluut niet acceptabel. In een relatie dienen partners zich veilig te voelen en dienen zij niet geconfronteerd te worden met dergelijke, heftige strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een stevige mishandeling en dat daar geen enkele rechtvaardiging voor te vinden is.
De verdachte heeft in de woning van [slachtoffer 2] verschillende goederen vernield. Ook dat feit is op geen enkele manier te rechtvaardigen. De verdachte heeft in zijn boosheid inbreuk gemaakt op de eigendommen van [slachtoffer 2] . Hoewel dat in juridische zin geen strafverzwarende omstandigheid oplevert, rekent de rechtbank het de verdachte wel aan dat de kinderen van [slachtoffer 2] getuige zijn geweest van het incident.
Tot slot is [slachtoffer 3] slachtoffer geworden van de poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft in een uitbarsting van zinloos geweld [slachtoffer 3] meerdere malen geslagen en hem bekneld. Daartoe bestond geen enkele gerechtvaardigde aanleiding. De verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het hierbij door het slachtoffer opgelopen letsel beperkt is gebleven, is niet te danken geweest aan het handelen van de verdachte, maar onder meer aan de actieve hulp van omstanders.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 2 juni 2022. Hieruit blijkt onder andere dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum van 7 november 2022. Hieruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van kwetsbaarheden en problemen in de persoonlijkheid van de verdachte, maar door de beperkingen van het onderzoek kan niet worden vastgesteld of uitgesloten of dit het niveau van een persoonlijkheidsstoornis zou halen. Bovendien heeft de verdachte het onderzoek (grotendeels) geweigerd waardoor er geen (andere) stoornis kan worden vastgesteld of uitgesloten. De deskundigen concluderen dat er geen advies gegeven kan worden over de eventuele noodzaak van een behandeling of juridisch kader.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 1 december 2022. De reclassering adviseert negatief over oplegging van een TBS-maatregel, gelet op het feit dat de verdachte niet gemotiveerd is voor een dergelijk traject, en omdat er geen mate van (on)toerekeningsvatbaarheid, risicotaxatie en diagnose is gegeven. Er wordt geen advies gegeven over bijzondere voorwaarden in een ander kader.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, met een proeftijd van twee jaren, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om aan deze proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank zal komen tot een lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring komt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De vorderingen
Dagvaarding I, feit 4:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.920,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.670,- aan materiële schade en € 2.250,- aan immateriële schade.
Dagvaarding II:
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.264,94, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 264,94 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.512,50, als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 2.500,-, als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, subsidiair dat de vordering dient te worden gematigd tot vergoeding van maximaal € 1.000,- aan immateriële schade.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 2] :
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor het vervangen van de ramen, ter hoogte van € 1.512,50, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding I, feit 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van dat gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 januari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I, feit 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.512,50 ten behoeve van [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Vordering [slachtoffer 3] :
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding II bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- ten behoeve van [slachtoffer 3] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 282, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I, feit 1, feit 2 meer subsidiair, feit 4 en het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 2, meer subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
dagvaarding II:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.512,50 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2022, tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel:
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.512,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021, tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel:
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ferwerda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2022.