ECLI:NL:RBDHA:2022:13706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.22590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublin-overdracht: verlenging van de overdrachtstermijn wegens onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit bezittende vreemdeling, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die ook niet in behandeling was genomen, en was op een gegeven moment als met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 behandeld, waarbij eiser telefonisch deelnam en zijn gemachtigde ter zitting aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de overdrachtstermijn op goede gronden had verlengd, omdat eiser zich had ondergedoken en niet had voldaan aan zijn meldplicht. De rechtbank verwees naar de relevante artikelen van de Dublinverordening en het beleid van de vreemdelingencirculaire. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij niet de bedoeling had om zich aan de overdracht te onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet op Nederland was overgegaan en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22590

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde is ter zitting verschenen en eiser heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Als tolk is verschenen R. Rahimali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Op 8 april 2021 heeft hij voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Deze aanvraag is bij besluit van 27 september 2021 niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is op grond van de Dublinverordening. [1] Bij uitspraak van 15 oktober 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2] Op 20 oktober 2021 is eiser gemeld als met onbekende bestemming vertrokken. Op 28 oktober 2021 heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd met twaalf maanden tot 23 december 2022. De Afdeling [3] heeft het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 15 oktober 2021 op 16 november 2021 kennelijk ongegrond verklaard. [4] Op 6 april 2022 heeft eiser de huidige, opvolgende asielaanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [5] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is of verweerder op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn heeft kunnen verlengen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening kan namelijk, indien de overdracht wegens onderduiken van de vreemdeling niet kan plaatsvinden, de overdrachtstermijn worden verlengd tot 18 maanden. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Jawo [6] volgt dat wanneer de overdracht van de vreemdeling niet kan worden uitgevoerd omdat hij de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, die autoriteiten het recht hebben ervan uit te gaan dat de vreemdeling de bedoeling had om zich te onttrekken aan deze autoriteiten om zijn overdracht te voorkomen. Daarbij geldt de voorwaarde dat hij is geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen. Verder behoudt de vreemdeling de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.
6. Verweerder heeft terecht verwezen naar paragraaf A3/6.10 van de Vc [7] als het van toepassing zijnde beleid. Op grond van dit beleid kon eiser worden geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken nadat hij zich niet had gemeld bij het COa. [8] De stelling van eiser dat hij op grond van paragraaf A2/10.3.3 van de Vc pas na drie keer niet voldoen aan de meldplicht kon worden geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken slaagt niet, nu deze paragraaf betrekking heeft op een meldplicht in het kader van terugkeer.
7. Verweerder heeft zich in dit geval op het standpunt mogen stellen dat sprake is geweest van onderduiking zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft zich op 18 oktober 2021 niet gehouden aan zijn meldplicht en is op 25 oktober 2021 niet verschenen bij een vertrekgesprek met DT&V [9] , waartoe hij op 14 oktober 2021 – derhalve voor de MOB-melding – was uitgenodigd. Op 26 oktober 2021 heeft eiser zich weer gemeld in de opvang. Niet is gebleken dat eiser verweerder op de dag van de meldplicht op de hoogte heeft gesteld van zijn afwezigheid. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een verschoonbare reden voor het niet voldoen aan de meldplicht, nu hij – los van het feit dat hij zich dan op de juiste wijze had moeten afmelden – niet heeft onderbouwd dat hij vanwege corona-gerelateerde klachten zich niet kon melden. Aan de door eiser overgelegde getuigenverklaringen heeft verweerder niet de door eiser gewenste waarde hoeven hechten, nu deze op verzoek van eiser zijn opgesteld en niet van objectieve bronnen komen. Ten aanzien van de stelling van eiser dat van hem niet kon worden gevergd om zich af te melden voor het vertrekgesprek heeft verweerder terecht opgemerkt dat in de uitnodigingsbrief voor het vertrekgesprek expliciet staat dat bij verhindering contact moet worden opgenomen met de regievoerder. Verweerder mocht dan ook van eiser verwachten dat hij DT&V op de hoogte stelde van zijn afwezigheid bij het vertrekgesprek. Dit alles rechtvaardigt het vermoeden dat eiser doelbewust buiten het bereik van verweerder is gebleven om zo de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten te frusteren. Eiser had de mogelijkheid om dat vermoeden te weerleggen door aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om zich aan de overdracht te onttrekken, maar is daar niet in geslaagd. De enkele betwisting van eiser is daartoe onvoldoende.
8. De omstandigheid dat er nog geen overdracht was gepland, maakt niet dat er geen sprake was van een daadwerkelijke belemmering van de overdracht. Doordat eiser was ondergedoken, heeft er geen vertrekgesprek kunnen plaatsvinden en is daarmee het in gang gezette proces van overdracht door hem tegengewerkt. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, heeft eiser zich daarmee opzettelijk aan de uitvoering van de overdracht onttrokken.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden en in lijn met het arrest Jawo de overdrachtstermijn verlengd. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser is dan ook niet op Nederland overgegaan.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Zaaknummer NL21.15316.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zaaknummer 202106692/1/V1.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.ECLI:NL:EU:C:2019:218.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
9.Dienst Terugkeer en Vertrek.