ECLI:NL:RBDHA:2022:13701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.17943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser op 23 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 16 augustus 2022 heeft de Staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, maar vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 16 december 2022 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de Staatssecretaris niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist, hij geen bestuurlijke dwangsom verbeurd heeft. Dit is gebaseerd op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in asielprocedures geen automatische dwangsom verbeurd wordt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen in asielzaken niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door rechter mr. C.T.C. Wijsman en is op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17943

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.H. Yabasun),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopEiser heeft op 23 november 2021 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Bij brief van 25 mei 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 13 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL22.10937.
Verweerder heeft bij besluit van 16 augustus 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (het bestreden besluit). Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.
Eiser heeft vervolgens op 16 augustus het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en de rechtbank gelijktijdig verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten (NL22.10937). De rechtbank heeft nog geen uitspraak gedaan op dit beroep.
Eiser heeft op 9 september 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover verweerder daarin geen bestuurlijke dwangsom aan hem heeft toegekend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft op 16 december 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 16 augustus 2022 heeft beslist op eisers asielaanvraag en aan eiser een asielvergunning heeft verleend. Verweerder heeft bij dit besluit vastgesteld dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
3. Wat partijen in beroep verdeeld houdt, is of verweerder een bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd in verband met het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft zich in het besluit van 16 augustus 2022 op het standpunt gesteld dat gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) er geen automatische dwangsom is verbeurd. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
4. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, zijn de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 [1] uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de Afdeling is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de Afdeling wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
6. Verweerder heeft niet binnen de beslistermijn van zes maanden beslist op de asielaanvraag van eiser. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder echter geen bestuurlijke dwangsom verbeurd. Dit betekent dat verweerder zich in het besluit van 16 augustus 2022 terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 december 2022
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.