In deze zaak heeft eiser op 23 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 16 augustus 2022 heeft de Staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, maar vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 16 december 2022 het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de Staatssecretaris niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist, hij geen bestuurlijke dwangsom verbeurd heeft. Dit is gebaseerd op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat in asielprocedures geen automatische dwangsom verbeurd wordt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen in asielzaken niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. C.T.C. Wijsman en is op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.