In de zaak tussen de verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2022 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 18 november 2021 door de staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 23 december 2021, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mr. K.S. Kort en waar N.M. Faas als tolk optrad, is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL21.18469) en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.