5.4De wetgever heeft die ruime beoordelingsmarge onder andere ingevuld in paragraaf A2/12.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) waaruit volgt dat wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, hij gesignaleerd wordt in het SIS-systeem. De maatstaf die op grond van het voorgaande in de situatie van verzoeker van toepassing is, is dus de vraag of er concrete aanwijzingen zijn voor een potentiële bedreiging van de openbare orde.
Potentiële bedreiging van de openbare orde
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op basis van het DRIO-informatierapport van 31 oktober 2022, de ‘Fenomeenschets van bijeenkomsten met complotdenkers’ van de NCTV van 21 oktober 2022 en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland nr. 56 van de NCTV van 21 april 2022 op het standpunt kunnen stellen dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoekers komst naar Nederland een bedreiging vormt van de openbare orde. Het DRIO-informatierapport bevat daarvoor concrete aanwijzingen, waarin staat dat verzoeker al jaren internationaal bekend staat als verspreider van complottheorieën en dat zijn komst veel onrust zal veroorzaken. Het rapport beschrijft dat zijn komst naar Nederland niet alleen relevant is voor de openbare orde binnen de gemeente Amsterdam, maar dat zijn komst in meer of mindere mate effect zal hebben op de polarisatie binnen de Nederlandse samenleving en tot sterke reacties bij voor- en tegendemonstranten kan leiden. De Fenomeenschets en het Dreigingsbeeld nr. 56 beschrijven een beweging in Nederland die wordt gevoed door compromisloze complottheorieën waarin vooraanstaande personen, bewindvoerders en ambtenaren worden gedehumaniseerd en democratische beginselen worden afgewezen. Zo kan het delen van complottheorieën door bekende aanjagers volgens de NCTV ertoe leiden dat anderen het gedachtegoed overnemen, in een eigen context plaatsen en verder verspreiden. Behalve de normalisering ervan, is de dreiging die uitgaat van dergelijke complottheorieën volgens de NCTV tweeledig. Enerzijds leidt de dehumanisering van tegenstanders soms tot duidelijke extremistische of gewelddadige handelingen, zoals opruiing, intimidatie, huisbezoeken, bedreigingen en zelfs geweld. Anderzijds doet de verspreiding van complottheorieën afbreuk aan het publieke vertrouwen in de instituties van de democratische rechtsorde. De NCTV beschrijft in het Dreigingsbeeld dat er in de afgelopen jaren al verschillende ernstige incidenten hebben plaatsgevonden die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling rondom anti-overheidsextremisme en complottheorieën in Nederland. Nog daargelaten de vraag of verzoeker al of niet terecht wordt beschuldigd van antisemitisme en Holocaustontkenning, beschouwt verweerder verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ten onrechte als een verspreider van die complottheorieën. Zoals verzoeker in zijn bezwaarschrift vermeldt is de kern van de boodschap die hij verspreidt, dat de huidige politici en beleidsmakers systematisch misdrijven plegen door de rechtsstaat uit te hollen, een pandemie fingeerden om een agenda door te drukken en de bevolking te onderwerpen aan medische experimenten. Het is precies dit soort gedachtegoed waar de NCTV op doelt en voor waarschuwt in zijn dreigingsanalyses.
Dat verzoeker vindt, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, dat de berichten van de NCTV onrechtmatig tot stand zijn gekomen omdat die instantie niet de bevoegdheid heeft om vredelievende demonstranten te volgen en te rapporteren, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Verweerder heeft de berichten van de NCTV kunnen aanmerken als berichten die afkomstig zijn van een deskundige. Datzelfde geldt voor het DRIO-informatierapport. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gezien het voorgaande in redelijkheid kunnen besluiten dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoeker een bedreiging van de openbare orde vormt op grond waarvan hij kan worden gesignaleerd in het SIS II-systeem.
7. Met inachtneming van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter niet in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod op misbruik van bevoegdheid in artikel 3:3 van de Awb om zo de bepalingen van de Wet Openbare Manifestaties (WOM) te omzeilen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van een bevoegdheid die hem toekomt in het kader van het grenstoezicht. Verweerder heeft geen bevoegdheden in het kader van de WOM. Dat de aanleiding voor het gebruik maken van zijn bevoegdheid was gelegen in de omstandigheid dat verzoeker naar Nederland wilde komen om deel te nemen aan een demonstratie maakt dit niet anders. Verzoeker had zijn toespraak tijdens de demonstratie ook online kunnen houden. In de eerste contacten tussen verzoeker en de organisatie van de demonstratie stond ook nog niet vast of hij fysiek aanwezig zou zijn of online zou deelnemen. Dat de organisatie uiteindelijk heeft besloten de demonstratie in zijn geheel niet door te laten gaan omdat verzoeker er niet fysiek bij aanwezig kon zijn, wil naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zeggen dat met het besluit van verweerder het recht op betoging is geschonden.
De voorzieningenrechter ziet naar zijn voorlopig oordeel ook geen aanleiding het besluit onevenredig of niet proportioneel te achten. Gelet op het vrije verkeer van personen dat binnen de lidstaten van het Schengengebied geldt, is een signalering in het SIS II-systeem de enige effectieve manier om de komst van verzoeker naar Nederland te voorkomen. Dat die signalering gedurende twee jaar geldt volgt uit verweerders beleid zoals neergelegd in paragraaf A2/12 van de Vc. Dit betekent dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarbij dient te worden bedacht dat het hier gaat om een voorlopige voorziening hangende bezwaar, waarvan de beslistermijn voor verweerder eind januari 2023 verloopt. De beantwoording van de vraag of een signalering gedurende twee jaar in dit geval niet onevenredig en proportioneel is, leent zich daarom meer voor een eventuele beroepsprocedure over het nog te nemen besluit op bezwaar.
Ten aanzien van de grond dat verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze in te dienen, volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat hij op grond van artikel 4:11, onder a en c, van de Awb vanwege de vereiste spoed en het beoogde doel, van toepassing van artikel 4:8 van de Awb heeft kunnen afzien. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er in de bezwaarfase nog een hoorzitting met verzoeker zal worden gepland.
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen redenen om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
9. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoeker een bedreiging is voor de openbare orde en de voorzieningenrechter ziet geen redenen om aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit te twijfelen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verweerder bij bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om op korte termijn het Schengengebied in te kunnen reizen, onder andere naar zijn schoonouders om kerst te vieren. Nu verzoekers belang onvoldoende zwaarwegend is ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen
.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.