ECLI:NL:RBDHA:2022:13651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
HAA 22/7144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake SIS II-signalering en recht op fysieke aanwezigheid bij zitting

In deze zaak verzoekt de verzoeker de voorzieningenrechter om een ordemaatregel of voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de zitting fysiek kan bijwonen en tijdelijk behandeld kan worden als ware hij niet gesignaleerd in het SIS II-systeem. De voorzieningenrechter overweegt dat het recht van een vreemdeling om te worden gehoord in verband met zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening een belangrijk recht is, maar niet absoluut. De voorzieningenrechter maakt een belangenafweging en concludeert dat het recht op een eerlijk proces niet wordt geschonden door de afwijzing van het verzoek om tijdelijke ontheffing van de SIS II-signalering. De verzoeker kan zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en kan deelnemen via een beeldverbinding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat toewijzing zou betekenen dat de verzoeker toegang tot het Schengengebied krijgt zonder dat is getoetst of hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De uitspraak is gedaan op 6 december 2022, waarbij de voorzieningenrechter de belangen van de verzoeker en de noodzaak van openbare orde tegen elkaar afweegt. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van het verzoek gerechtvaardigd is en dat de verzoeker voldoende mogelijkheden heeft om zijn standpunt naar voren te brengen, ook zonder fysieke aanwezigheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7144

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2022 in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [datum] , van Britse nationaliteit,
v-nummer [nummer]
verzoeker,
(gemachtigde: mr. J.S. Pols),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker geïnformeerd dat hij voor de duur van twee jaar staat gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) en hem voor die duur de toegang tot het Schengengebied ontzegd.
Verzoeker heeft hiertegen op 15 november 2022 bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 21 november 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 29 november 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat deze voorlopige voorziening op 9 december 2022 om 11:00 uur op een zitting wordt behandeld.
Bij brief van 5 december 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een ordemaatregel dan wel voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om hem in de gelegenheid te stellen de zitting fysiek bij te wonen en hem tijdelijk te behandelen als ware hij niet gesignaleerd in het SIS II-systeem.

Overwegingen

1. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken omdat de zitting van verzoeker al op 9 december 2022 om 11:00 uur plaatsvindt.
2. Verzoeker heeft verweerder bij e-mail van 29 november 2022 verzocht om tijdelijke opheffing van de SIS II-signalering om het mogelijk te maken dat hij Nederland inreist zodat hij zijn zitting kan bijwonen. Bij brief van 2 december 2022 heeft verweerder hierop gereageerd en het verzoek van verzoeker niet ingewilligd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het primaire besluit van 3 november 2022. Daarin stelt verweerder dat verzoeker een gevaar is voor de openbare orde en openbare rust. Verweerder verwijst naar het beleid inzake de tijdelijke opheffing van een opgelegde ongewenstverklaring (paragraaf A4/3.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000), dat volgens hem naar analogie van toepassing is. Bij de behandeling door de rechtbank van een civiele of een bestuursrechtelijke zaak, waaronder begrepen een vreemdelingrechtelijke zaak, kan worden volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling.
2.1
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift van 5 december 2022 aangegeven dat hij in beginsel het recht heeft om zijn standpunt ter zitting naar voren te brengen, ook als hij zich laat bijstaan door zijn gemachtigde. De waarborgen die staan in artikel 6 van het EVRM [1] worden niet in acht genomen. De communicatie met verzoeker verloopt beter als hij fysiek op de zitting aanwezig kan zijn. Dat klemt temeer in de situatie van verzoeker, nu daarbij de noodzaak van vertaling bestaat waardoor er een barrière is in de communicatie. Horen via een beeldverbinding is daarom in zijn nadeel. De verwijzing van verweerder naar het primaire besluit kan de beslissing van verweerder om hem niet te faciliteren de behandeling ter zitting bij te wonen niet dragen. Verzoeker is niet voornemens om bij zijn komst naar Nederland een demonstratie bij te wonen. Het belang van verzoeker om zich adequaat te kunnen verweren tegen de beweringen in het bestreden besluit, die hij als onjuist beschouwt, is evident.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste nationale bestuursrechter volgt dat in artikel 6 van het EVRM niet een absoluut recht op toegang tot de rechter is neergelegd. In artikel 6 van het EVRM zijn voorschriften neergelegd voor zaken waarin iemands burgerlijke rechten en verplichtingen worden vastgesteld of de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging wordt bepaald. Het daarin vervatte aanwezigheidsrecht is één van de meest fundamentele rechten van een verdachte en valt binnen het in artikel 6 van het EVRM verankerde recht op een eerlijk proces. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval het beroep van verzoeker op artikel 6 van het EVRM niet slaagt, omdat het niet van toepassing is op de feitenvaststelling in zijn zaak (vgl. het arrest van het EHRM [2] van 5 oktober 2000 in de zaak Maaouia tegen Frankrijk, nr. 39652/98 (www.echr.coe.int), waaruit volgt dat procedures over de binnenkomst, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen niet vallen binnen het bereik van deze verdragsbepaling). Dit betekent dat ook een procedure, zoals het verzoek van verzoeker tot opheffing van de SIS II-signalering met het doel tijdelijk Nederland binnen te kunnen komen, niet onder het bereik van dit artikel valt.
3.1
Wel stelt de voorzieningenrechter vast dat uit artikel 8:56 van de Awb moet worden afgeleid dat partijen, als zij dat willen, hun standpunten tijdens een rechtszitting waarvoor zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van de bestuursrechter kenbaar moeten kunnen maken en moeten kunnen toelichten. [3] Dit geldt ook als de vreemdeling wordt bijgestaan door een gemachtigde.
3.2
De voorzieningenrechter constateert dat de rechten van verdediging – die deel uitmaken van het in artikel 47 van het Handvest [4] neergelegde beginsel van effectieve rechterlijke bescherming – in het voorliggende geval worden beperkt doordat verzoeker als gevolg van de afwijzing van het verzoek om tijdelijke opheffing van de SIS II-signalering niet in persoon bij de behandeling van zijn verzoek aanwezig kan zijn. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat het recht van een vreemdeling om te worden gehoord in verband met zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening weliswaar een zeer belangrijk recht is, maar dat dit recht niet absoluut is. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe allereerst naar het arrest Sacko [5] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Uit vaste rechtspraak van het Hof kan verder worden afgeleid dat grondrechten, zoals de eerbiediging van de rechten van verdediging
– daaronder begrepen het recht om te worden gehoord – niet absoluut zijn en aan beperkingen onderhevig kunnen zijn, mits deze daadwerkelijk beantwoorden aan doelstellingen van algemeen belang die met de in het geding zijnde maatregel worden nagestreefd, en uit het oogpunt van het nagestreefde doel geen onevenredige en onduldbare ingreep vormen waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast. [6] Dit vergt een belangenafweging.
3.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het recht van verzoeker op een eerlijk proces wordt geschonden door hem geen tijdelijke ontheffing van de SIS II-signalering te verlenen. Verzoeker kan zich immers tijdens de zitting van 9 december 2022 laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook kan verzoeker bij de rechtbank kenbaar maken dat hij aan de zitting wil deelnemen via een beeldverbinding. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat bijstand van een gemachtigde of deelname van verzoeker via een beeldverbinding geen volwaardig alternatief is. Het recht op een eerlijk proces is hiermee voldoende gewaarborgd. Daar staat tegenover dat toewijzing van het verzoek tot gevolg heeft dat verzoeker toegang tot het Schengengebied verkrijgt zonder dat is getoetst of verzoeker mogelijk een gevaar vormt voor de openbare orde en openbare rust.
Conclusie
4. De voorzieningenrechter kent geen doorslaggevend gewicht toe aan verzoekers belang bij een tijdelijke opheffing van de SIS II-signalering om bij de zitting van 9 december 2022 aanwezig te kunnen zijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel of een verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een ordemaatregel of een voorlopige voorziening af.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Arrest van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:591.
6.Zie in die zin de arresten van het Hof van 10 september 2013, G. en R., C 383/13, EU:C:2013:533, punt 33; 11 december 2014, Boudjlida, C 249/13, EU:C:2014:2431, punt 43, en 7 juli 2016, Lebek, C 70/15, EU:C:2016:524, punt 37.