ECLI:NL:RBDHA:2022:13648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
NL22.23774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en schending van de goede procesorde in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, betoogde dat de verlengingsbrief van de overdrachtstermijn te laat was overgelegd, waardoor hij zich niet adequaat kon verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van deze brief in strijd was met de goede procesorde, wat resulteerde in een incompleet dossier. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of de overdrachtstermijn daadwerkelijk was verlengd, wat de maatregel van bewaring onrechtmatig maakte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2022. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige detentie en werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de rechten van de betrokkenen in vreemdelingenprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

1. Bij besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser betoogt dat het overdrachtsbesluit en de brief aan de Duitse autoriteiten van 3 januari 2022 over de verlenging van de overdrachtstermijn (verlengingsbrief) te laat zijn overgelegd. Eiser wijst in dit kader op artikel 8.4 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 (het Procesreglement). Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Door het late moment waarop deze stukken zijn overgelegd is eiser onvoldoende in de gelegenheid om op de inhoud hiervan gemotiveerd te reageren zodat het beginsel van equality of arms is geschonden.
2.2.
Eiser is op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld, omdat er concrete aanknopingspunten zijn dat eiser kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. In de maatregel van bewaring is in dit kader onder meer het overdrachtsbesluit genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het overdrachtsbesluit een op de zaak betrekking hebbend stuk, als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft. Hetzelfde geldt voor de verlengingsbrief. Mede aan de hand van deze stukken dient de rechtbank te beoordelen of eiser terecht op grond van het eerste lid van artikel 59a van de Vw 2000 in bewaring kon worden gesteld.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat het overdrachtsbesluit en de verlengingsbrief op de dag voorafgaand aan de zitting rond half 3 in de middag zijn toegevoegd aan het digitale dossier. Uit artikel 8.4. van het Procesreglement volgt – kort gezegd – dat de griffier het bestuursorgaan verzoekt de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden op zodanig tijdstip dat de griffier deze uiterlijk op de derde werkdag vóór de zitting om 16:00 uur ontvangt. [1] Dat is in dit geval op donderdag 24 november 2022. Eiser wijst er terecht op dat verweerder de hiervoor genoemde stukken in beginsel te laat heeft overgelegd, namelijk op maandag 28 november 2022 rond 14.30 uur. Dit is een termijn van orde. De vraag is of het late moment waarop de stukken zijn overgelegd in strijd is met de goede procesorde. Eiser meent van wel.
2.4.
In de maatregel van bewaring, welke zich al op 24 november 2022 in het dossier bevond, is het overdrachtsbesluit genoemd. Daar komt bij dat eiser bekend mag worden geacht met het overdrachtsbesluit. Dit besluit is immers verstuurd naar de gemachtigde van eiser destijds en eiser heeft hier destijds nog een beroepsprocedure over gevoerd. Dat eiser niet gemotiveerd heeft kunnen reageren op het overdrachtsbesluit door het late moment van indiening, volgt de rechtbank dan ook niet.
2.5.
Dat is anders als het gaat om de verlengingsbrief. De rechtbank stelt vast dat voordat verweerder de verlengingsbrief in het dossier heeft geüpload er geen stukken in het dossier aanwezig waren die er op duidden dat de overdrachtstermijn was verlengd. Ook is van die verlenging geen melding gemaakt in de maatregel van bewaring. Daar komt bij dat de verlengingsbrief niet aan eiser maar aan de Duitse autoriteiten was gericht, zodat eiser ook om deze reden niet op de hoogte kon zijn van de verlenging.
De verlenging van de overdrachtstermijn is gebaseerd op een zogenaamde mob [2] -melding. Op de zitting heeft gemachtigde van eiser toegelicht dat zij de inhoud van deze melding niet heeft kunnen bespreken met eiser. Ook heeft zij op de zitting gemeld dat ze op de ochtend van de zitting gebeld heeft met het DTC [3] en een terugbelnotitie heeft laten maken. Op het moment van de zitting heeft gemachtigde van eiser daarop geen reactie vernomen van het DTC. Daarom is de zitting geschorst en is eiser en zijn gemachtigde de mogelijkheid geboden om alsnog met elkaar te overleggen. Het bleek op zo’n korte termijn echter niet mogelijk om telefonisch een tolk te regelen en deze kwestie adequaat met elkaar te bespreken. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De verlengingsbrief is immers van belang voor de beoordeling van de rechtmatig van de maatregel van bewaring. Eiser heeft zich hier niet adequaat tegen kunnen verdedigen. Daarbij merkt de rechtbank op dat een herstelmogelijkheid in deze zaak niet aanwezig is gelet op de geplande overdracht van eiser op 1 december aanstaande. Verder is gesteld noch gebleken dat de verlengingsbrief niet eerder ingediend kon worden.
2.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een schending van de goede procesorde welke schending voor de verantwoording van verweerder komt. Dit betekent dat de rechtbank de verlengingsbrief buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling van de maatregel van bewaring. Hierdoor is sprake van een incompleet dossier en kan de rechtbank niet vaststellen of de overdrachtstermijn is verlengd, hetgeen de maatregel van bewaring in dit geval van meet af aan onrechtmatig maakt.
Conclusie
3. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2022.
3.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.000,-.
3.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Met onbekende bestemming.
3.Detentiecentrum.