ECLI:NL:RBDHA:2022:13645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
09/248208-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op slachtoffer door verdachte met voorbedachten rade

Op 19 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op 14 september 2021 in 's-Gravenhage. De verdachte heeft het slachtoffer, met wie hij een conflict had, meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen aanleiding was voor de oplegging van een TBS-maatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving en de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/248208-21
Datum uitspraak: 19 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 december 2021, 15 maart 2022,
23 mei 2022, 15 augustus 2022 en 7 november 2022 (alle pro forma) en 5 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (meermalen) met een mes in de hals en/of borst en/of buik en/of rug en/of arm(en) en/of be(e)n(en) en/of hand(en) en/of knie en/of schouder en/of het gezicht, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2021 te 's-Gravenhage een portemonnee met inhoud, te weten een legitimatiebewijs en/of een bankpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat de verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de raadsman wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] dan wel met onderzoeksnummer [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag (verschillende districten), met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 690).
3.3.1.
Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
De rechtbank zal ten aanzien van feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
5 december 2022;
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 15 september 2021
(p. 21-23).
3.3.2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Toedracht
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 14 september 2021 is overleden ten gevolge van elf steekletsels ter hoogte van de hals en romp. De verdachte heeft bekend [slachtoffer] op die dag meermaals met een mes te hebben gestoken. Uit het pathologieonderzoek blijkt dat in totaal 27 steekletsels, 4 snijsteekletsels en 15 snijletsels aan het slachtoffer zijn toegebracht. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] ten gevolge van de door verdachte toegebrachte steekletsels is overleden.
3.4.2.
Moord of doodslag?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte [slachtoffer] (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Met andere woorden of er sprake is van moord of doodslag.
Door de verdediging is betoogd dat geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, maar dat door de verdachte is gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Volgens de verdediging heeft de verdachte het huis van [slachtoffer] geobserveerd ten behoeve van het politieonderzoek dat hij wilde laten starten naar de criminele activiteiten van [slachtoffer] . De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de dag van het incident nog een laatste kans wilde geven om het geld waar hij recht op had aan hem te betalen, omdat hij - in wezen - geen ‘verrader’ is. De verdachte heeft verklaard rekening te hebben gehouden met het scenario dat een confrontatie met [slachtoffer] uit de hand zou lopen en is daarom met een mes naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen [slachtoffer] de deur van zijn woning opende, probeerde [slachtoffer] direct de deur weer dicht te doen en ontstond volgens de verdachte vrijwel meteen een worsteling, waarin de verdachte [slachtoffer] meermaals met een mes heeft gestoken.
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om iemand om het leven te brengen en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Voor de vraag of de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, acht de rechtbank de navolgende omstandigheden van belang.
Motief en voornemen/besluit
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte – al geruime tijd voor het incident – erg boos was op [slachtoffer] , omdat hij van hem geen (passende) geldelijke vergoeding heeft gekregen voor de tijd die hij naar zijn zeggen voor [slachtoffer] in de Oostenrijkse gevangenis heeft gezeten. De verdachte heeft hierover meermaals zeer uitvoerig verklaard. Ook heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem vernederd heeft en dat hij zo kwaad was dat hij er slapeloze nachten van kreeg, en ontzettend agressief wakker werd. Voorts blijkt deze boosheid jegens [slachtoffer] uit het chatgesprek dat de verdachte halverwege augustus 2021 heeft gevoerd met zijn vriendin [naam 1] . In dat gesprek zegt de verdachte expliciet dat hij boos is omdat [naam 1] contact heeft met zijn vijand [slachtoffer] . De verdachte heeft ook verklaard dat hij halverwege augustus 2021 op de [adres 1] een mes heeft gekocht toen hij kennis kreeg van het contact tussen [slachtoffer] en [naam 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte op meerdere momenten voor het incident duidelijk heeft uitgesproken dat hij [slachtoffer] dood wilde maken. Zo zegt de verdachte op 18 augustus 2021 in het chatgesprek met [naam 1] dat over [slachtoffer] gaat: ‘I kill him’. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] eerder een keer in Zoetermeer heeft gezien, maar dat hij [slachtoffer] niet voor de ogen van zijn kinderen wilde doodschieten. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] het liefst wilde doodschieten, maar dat hij geen geld had om een wapen te kopen. Ook op de dag van het incident omstreeks 17:00 uur (en dus ongeveer zes uren voor het incident) heeft de verdachte, tegen verbalisanten op een politiebureau (meermaals) verklaard ‘hem te willen omleggen’, ‘zijn strot door te snijden’ en ‘hem de keel door te snijden’. Dat de verdachte hiermee doelde op [slachtoffer] , leidt de rechtbank af uit de eigen verklaring van de verdachte. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte daarna besloten om het heft in eigen handen te nemen. De door de verdachte gebezigde woorden en handelingen, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de verdachte [slachtoffer] (al langere tijd) wilde doodmaken.
Tijd voor beraad
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van de verdachte vast dat de verdachte enkele dagen voor de steekpartij bij de andere woning (de rechtbank begrijpt: de woning in Zoetermeer) van [slachtoffer] heeft staan ‘loeren’, hem op enig moment is gevolgd en zo achter de verblijfplek van [slachtoffer] op [adres 2] kwam.
Op 14 september 2021 arriveerde de verdachte tussen 20:00 uur en 20:30 uur in de buurt van de woning van [slachtoffer] op [adres 2] . Hij is daar op een muurtje gaan zitten en heeft vanaf dat moment de woning van [slachtoffer] geobserveerd. Uit de verklaring van de verdachte blijkt ook dat het eerder benoemde gekochte mes op dat moment al naast hem op het muurtje lag.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt vervolgens dat hij tussen 21:30 en 22:00 uur twee prostituees het huis van [slachtoffer] ziet ingaan. De verdachte heeft – zo verklaart hij zelf – gewacht tot de prostituees de woning van [slachtoffer] zouden verlaten, zodat hij op dat moment via het portiek naar binnen kon gaan. Getuige [getuige 2] bevestigt dat de man die zij zag bij het verlaten van de flat, gehaast overkwam, en dat de man haar een beetje duwde zodat hij de flat in kon; hij begon een beetje te rennen om bij de deur te komen. Uit de verklaringen van de verdachte en de verklaring van [getuige 2] blijkt vervolgens dat de prostituees de woning van [slachtoffer] omstreeks 23:00 uur hebben verlaten. Gelet op deze tijdslijn stelt de rechtbank vast dat de verdachte (in ieder geval) 2,5 uur heeft gepost voor de woning van [slachtoffer] met een mes naast zich.
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij vervolgens naar de woning van [slachtoffer] is gelopen en meermaals op de deur van [slachtoffer] heeft geklopt. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] de deur opendeed, en gelijk weer dicht wilde doen, waarop de verdachte – terwijl hij het mes omwikkeld in een plastic tasje in de hand had – de deur hard heeft opengetrapt en [slachtoffer] een meter naar achter is gevallen, en de verdachte meteen naar binnen is gegaan. Hierop is meteen een worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer] ontstaan, waarbij de verdachte [slachtoffer] direct en herhaaldelijk heeft gestoken.
De verklaring van de verdachte dat hij uit was op een gesprek met [slachtoffer] over geld, acht de rechtbank gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken onaannemelijk. Dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden een (normaal) gesprek tot stand zou kunnen komen, is immers zeer onwaarschijnlijk. Daar ging de verdachte kennelijk zelf ook al vanuit, gelet op zijn verklaring dat hij bewust niet heeft aangebeld, omdat [slachtoffer] dan niet eens zou opendoen. Dat de verdachte niet uit was op een gesprek over geld leidt de rechtbank ook af uit de verklaring van de verdachte dat – voorafgaand en gedurende de confrontatie – geen woord tussen [slachtoffer] en hem is gewisseld.
De rechtbank concludeert op grond van de genoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De door de raadsman in dit kader benoemde woede en boosheid bestonden immers al juist geruime tijd bij de verdachte. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, doordat de verdachte – nadat hij [slachtoffer] herhaaldelijk had gestoken en [slachtoffer] hevig bloedend op de galerij van de flat lag vervolgens in de woning van [slachtoffer] nog naar geld is gaan zoeken en diens portemonnee heeft gestolen. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens blijk van berekenend handelen.
Contra-indicaties?
Het feit dat de verdachte het mes nog in de plastic tas had op het moment dat hij bij [slachtoffer] aanklopte, is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd op zichzelf geen contra-indicatie voor de voorbedachten rade. Het is immers goed denkbaar dat de verdachte het mes om een andere reden in de tas heeft gehouden, waarbij de meest voor de hand liggende reden is dat hij niet op zou vallen, toen hij [slachtoffer] aan het observeren was en naar [slachtoffer] toeliep.
Het bezoek van de verdachte aan het politiebureau in de middag vormt naar het oordeel van de rechtbank evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachten rade, nu de verdachte – ook na zijn bezoek aan het politiebureau – ruim de tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het door hem genomen besluit en zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, zijnde moord, wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 14 september 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (meermalen) met een mes in de hals en borst en buik en rug en arm(en) en benen en hand en knie en schouder en het gezicht van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
2.
hij op 14 september 2021 te 's-Gravenhage een portemonnee met inhoud, te weten een legitimatiebewijs en een bankpas, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte zich gelijk bij het politiebureau heeft gemeld en vanaf het begin zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en openheid van zaken heeft gegeven.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op de 45-jarige [slachtoffer] door hem veelvuldig met een mes te steken. De verdachte heeft maar liefst 46 steek- en snijverwondingen aan [slachtoffer] toegebracht, waaronder een groot aantal in zijn romp en hals. De hoeveelheid verwondingen en de foto’s in het dossier geven duidelijk weer hoe meedogenloos de verdachte te werk is gegaan. Toen hij [slachtoffer] eenmaal had gedood, is de verdachte de woning van [slachtoffer] ingegaan, op zoek naar geld, en heeft hij de portemonnee van [slachtoffer] meegenomen. Hoewel de ernst van de diefstal in het niet valt bij de moord die de verdachte heeft gepleegd, rekent de rechtbank het de verdachte aan dat het doden van het slachtoffer voor hem kennelijk nog niet genoeg was. Het zoeken naar geld na het aanrichten van een bloedbad geeft blijk van een ongekende koelbloedigheid en zelfzuchtigheid.
Ook is de samenleving als geheel door het handelen van de verdachte geschokt. Veel buurtbewoners zijn getuige geweest van dit incident, nu dit aan het eind van de avond in een flatgebouw heeft plaatsgevonden. Enkele buren hebben het slachtoffer horen schreeuwen dat hij doodging en hebben hem om hulp horen roepen. Buurtbewoners zijn ook geconfronteerd met de aanblik van het levenloze slachtoffer in een grote plas bloed op de galerij van de flat. Dit moet voor hen een angstige en traumatische ervaring zijn geweest, die zij waarschijnlijk hun verdere leven blijven herinneren en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een dodelijke steekpartij voor het grote publiek gevoelens van onveiligheid met zich mee.
Bij dit alles staat voorop dat door het gedrag van de verdachte aan de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed is aangedaan. [slachtoffer] laat drie kinderen achter, waarvan er nog twee minderjarig zijn. Zij zullen hun vader in hun verdere leven moeten missen. De moeder van de twee minderjarige kinderen, de zoon en zus van het slachtoffer hebben dit ter terechtzitting in hun slachtofferverklaringen op indringende wijze verwoord.
Uit de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals eerder omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Omtrent de daarvoor te hanteren uitgangspunten overweegt de rechtbank het volgende.
Moord behoort tot de categorie van ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaat voor dit feit geen landelijk oriëntatiepunt. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, heeft de rechtbank als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de straf, de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord in aanmerking genomen. Uit een analyse van recente rechterlijke uitspraken blijkt dat voor een enkelvoudige moord doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 18 en 22 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepalingen leidt vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Ten aanzien van de in dit geval bewezenverklaarde moord is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren in aanmerking komt.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 februari 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweld gerelateerde feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, namelijk de Pro Justitia rapportage van 24 maart 2022, opgesteld door [naam 2] , arts in opleiding tot psychiater (onder supervisie van [psychiater] ) (hierna: psychiater), en de Pro Justitia rapportage van [psycholoog] , GZ-psycholoog (hierna: psycholoog).
Toerekenbaarheid
Psychiater
Volgens de psychiater is bij de verdachte sprake van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis, alsmede van trekken van een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is bij de verdachte sprake van intellectuele beperkingen in de vorm van zwakbegaafdheid. Ook is sprake van een gokstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik (beide in langdurige remissie). De psychiater overweegt dat de handelingsvrijheid van de verdachte weliswaar werd beïnvloed door zijn gebrekkige impulsregulatie, frustratietolerantie en emotieregulatie, maar niet in die mate dat het de verdachte aan keuzemogelijkheden in zijn handelen heeft ontbroken. De psychiater ziet daarom geen redenen het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Psycholoog
Volgens de psycholoog is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Daarnaast is bij de verdachte sprake van zwakbegaafdheid en ziet de psycholoog een gokstoornis en een stoornis in cocaïnegebruik en in inhallantium (beide in remissie). De hiervoor genoemde problematiek heeft volgens de psycholoog bij de verdachte geleid tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden. De psycholoog benoemt daarbij dat eerdere sanctionering niet heeft geleid tot gedragsverandering bij de verdachte.
De verdachte heeft vanuit wrok en genoegdoening gehandeld, maar had daarbij ook andere keuzemogelijkheden. Daarbij lijkt er geen sprake van spijt of wroeging. De psycholoog benoemt dat de persoonlijkheidsproblematiek en beperkte cognitieve capaciteiten enigszins een rol hebben gespeeld in de hem ten laste gelegde feiten, maar onvoldoende om tot een doorwerking te komen. Dat leidt tot het advies om de verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen.
Zoals hierboven aangegeven komen beide rapporteurs tot de conclusie dat het ten laste gelegde volledig aan de verdachte is toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en legt deze mede ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte volledig toegerekend kunnen worden.
Maatregel?
De psychiater acht het risico op recidive van gewelddadig gedrag hoog, indien geen sprake is van intensieve behandeling en begeleiding. De persoonlijkheidsstoornis is volgens de psychiater zeer moeilijk te beïnvloeden en te behandelen. Een vermindering van het recidiverisico is het meest te verwachten met extern risicomanagement. Een hoge mate van beveiliging, veel toezicht en monitoring en een langdurig resocialisatietraject worden door de psychater nodig geacht. Een voorwaardelijk kader acht de psychiater niet haalbaar.
Het genoemde externe risicomanagement en de geleidelijke resocialisatie zouden volgens de psychiater vormgegeven kunnen worden binnen het kader van de gevangenisstraf (al dan niet in combinatie met een gedragsbeïnvloedende en een vrijheidsbeperkende maatregel), of binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: de maatregel).
De psycholoog acht het risico op een geweldsdelict hoog, gelet op de problemen die de verdachte op meerdere levensgebieden heeft, en vanwege de omstandigheid dat de verdachte al vanaf jonge leeftijd met deze problemen kampt. De psycholoog ziet daarnaast weinig beschermende factoren. Gelet op het ontbreken van een doorwerking in de ten laste gelegde feiten, is er volgens de psycholoog geen indicatie voor een behandeling in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psycholoog en psychiater over de door hen vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis, met trekken van andere stoornissen, op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. Op basis van die conclusies gaat de rechtbank ervanuit dat die stoornis(sen) – hoewel deze het handelen van de verdachte niet zodanig heeft/hebben beïnvloed dat het de verdachte aan keuzemogelijkheden heeft ontbroken – ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig is/zijn geweest. Gelet hierop en gelet op de ernst van het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde feit is op zichzelf aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een TBS-maatregel voldaan.
De rechtbank ziet echter op basis van de rapportages van de psychiater en psycholoog geen aanleiding deze maatregel aan de verdachte op te leggen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de psycholoog in het geheel geen indicatie ziet voor oplegging van de maatregel. De psychiater benoemt – zonder dit uitdrukkelijk te adviseren – de mogelijkheid van oplegging van de maatregel, maar doet dit vooral in het kader van met name het externe risicomanagement en het daarbij benodigde hoge beveiligingsniveau. Hiernaast benoemt de psychiater in dat kader een gevangenisstraf als gelijkwaardig alternatief.
Omdat de TBS-maatregel in de eerste plaats gericht is op behandeling van de stoornissen van de verdachte ter vermindering van de kans op recidive en naar haar aard minder gericht is op langdurige beveiliging van de maatschappij, acht de rechtbank – op basis van de gegeven onderbouwing – deze maatregel hier niet bij uitstek aangewezen, terwijl een lange gevangenisstraf daarvoor wel geschikt is. Uit de psychiatrische rapportage volgt voorts dat de aanloop naar het huidige ten laste gelegde feit waarvoor de maatregel opgelegd zou kunnen worden langdurig en specifiek gericht was op het slachtoffer. Dit sterkt de rechtbank in haar overweging dat geen nadrukkelijke aanleiding bestaat om de maatregel op te leggen. Ook uit andere omstandigheden die in de rapportages worden genoemd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet de noodzaak hiertoe over te gaan. De rechtbank zal dan ook geen TBS-maatregel opleggen.
Houding van de verdachte
De houding van de verdachte ten opzichte van hetgeen hij heeft aangericht, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, heeft een strafverzwarende invloed op de strafoplegging. De verdachte heeft op geen enkel moment oprecht berouw getoond. Het lijkt niet tot de verdachte door te dringen dat hij het leven van iemand heeft ontnomen en welke impact zijn handelen heeft op de nabestaanden. Dit terwijl hij [slachtoffer] al 24 jaar kende en met hem naar eigen zeggen een lang (crimineel) verleden deelde. Tekenend voor de houding van de verdachte acht de rechtbank de verklaringen van de verdachte ‘dat hij dit ook niet heeft gewild’ en dat ‘hij het slachtoffer is’, sprekend over zichzelf.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte zich kort na het incident heeft gemeld en uitgebreid heeft verklaard over hetgeen volgens hem is gebeurd.
Slotsom
Nu de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alles tegen elkaar afwegende geen aanleiding geven om de eerder als uitgangspunt genoemde vrijheidsbenemende straf ten voordele of te nadele van de verdachte bij te stellen, komt de rechtbank tot de slotsom dat voor de bewezenverklaarde moord oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren passend en geboden is.
Dit is een fors hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, maar dit is gelegen in het gegeven dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevraagd, geen TBS met dwangverpleging zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[Nabestaande 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.812,96, bestaande uit materiële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente. [Nabestaande 1] vordert daarnaast primair een schadevergoeding van € 20.000,- en subsidiair € 17.500,-, bestaande uit immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Nabestaande 2] en [Nabestaande 3] hebben zich, door tussenkomst van
[Nabestaande 1] in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen ieder een schadevergoeding van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[Nabestaande 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[Nabestaande 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.679,09, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen concreet standpunt ingenomen over de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [Nabestaande 2] , [Nabestaande 3] en [Nabestaande 4] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft de vorderingen van [Nabestaande 1] en [Nabestaande 5] op onderdelen gemotiveerd betwist, op gronden zoals weergegeven in de pleitnota. De rechtbank zal daar hierna nader op ingaan, voor zover dat nodig is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Ten aanzien van de immateriële schade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat, als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de immateriële schade die onder meer de levensgezel, de kinderen van de overledene of andere personen die ten tijde van de gebeurtenis in een nauwe persoonlijke betrekking staan, ondervinden als gevolg van het overlijden. Het gaat dus om vergoeding van immateriële schade van een nabestaande als gevolg van een
normschending jegens een ander(te weten: het slachtoffer).
Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit vergoeding affectieschade) zijn forfaitaire bedragen vastgesteld aan de hand waarvan een vordering tot vergoeding van affectieschade kan worden toegewezen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de vader van [Nabestaande 2] , [Nabestaande 3] en [Nabestaande 4] , als gevolg van een strafbaar feit gepleegd door de verdachte is komen te overlijden. Ook is komen vast te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het slachtoffer veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt bij de benadeelde partijen en dat zij dus affectieschade hebben geleden. De rechtbank zal daarom de door [Nabestaande 2] en [Nabestaande 3] gevorderde bedragen van ieder € 20.000,- toewijzen. De rechtbank zal eveneens het door [Nabestaande 4] gevorderde bedrag van € 17.500,- toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade door de benadeelde partij [Nabestaande 1] overweegt de rechtbank als volgt. Om een persoon als levensgezel van de overledene aan te merken, dient op basis van artikel 6:108 lid 4 sub b BW, sprake te zijn van een – op het moment van de gebeurtenis – duurzame gemeenschappelijke huishouding. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu [Nabestaande 1] en het slachtoffer al langere periode niet meer samenwoonden. Ook uit andere omstandigheden is niet gebleken dat [Nabestaande 1] en het slachtoffer een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat sprake is van een (andere) nauwe persoonlijke betrekking tussen [Nabestaande 1] en het slachtoffer (zoals bedoeld in sub g van het hiervoor vermelde vierde lid). Uit de in het dossier gevoegde [naam 3] blijkt dat [Nabestaande 1] (al lange tijd) bang was voor het slachtoffer en door hem werd lastiggevallen (zie [naam 3] van 16 januari 2020, 12 maart 2020, 17 december 2020, 30 maart 2021, 6 april 2021). Het rapport van Veilig Thuis van 15 april 2022 over de afgelopen twee jaren bevestigt dat beeld. Uit dat rapport blijkt in het bijzonder dat zorgen bestonden over de structurele onveiligheid van [Nabestaande 1] , en dat er slechts contact was tussen [Nabestaande 1] en het slachtoffer wanneer dat mogelijk was – hetgeen steeds minder frequent bleek. De enkele vaststelling dat [Nabestaande 1] en het slachtoffer samen twee kinderen hebben, acht de rechtbank voor de vaststelling van een nauwe persoonlijke betrekking op basis waarvan afffectieschade kan worden toegekend, onvoldoende. De rechtbank zal dan ook de door [Nabestaande 1] gevorderde affectieschade afwijzen.
7.3.2.
Materiële schade
7.3.2.1. Gevorderde materiële schade door [Nabestaande 1]
Kosten plek begraafplaats
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘kosten plek begraafplaats’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De vordering tot vergoeding van de betreffende kosten ter hoogte van € 67,- wordt daarom toegewezen.
Kosten grafmonument
Nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van schade, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. In artikel 6:108 lid 2 BW is bepaald dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen.
Bij het berekenen van de hoogte van de kosten van lijkbezorging, waaronder de kosten voor een grafmonument vallen, geldt als maatstaf dat deze kosten – gelet op de omstandigheden van de overledene – qua aard en omvang redelijk zijn. Relevante omstandigheden zijn de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, alsmede zijn maatschappelijke standaard en zijn inkomens- en vermogenspositie. Dit brengt met zich dat kosten die zijn gemaakt op basis van een persoonlijke voorkeur, terwijl deze niet in overeenstemming zijn met de levensomstandigheden van de overledene, niet kunnen worden afgewenteld op de aansprakelijke.
De rechtbank stelt voorop dat de gevorderde kosten in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 6.745,96 niet in verhouding is met de levensomstandigheden van de overledene, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat het slachtoffer beschikte over een groot (legaal) inkomen en/of vermogen. De rechtbank ziet daarom aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en toe te wijzen een bedrag van € 3.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3.2.2. Gevorderde materiële schade door [Nabestaande 5]
Kosten vergunning begraafplaats
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘kosten vergunning begraafplaats’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De vordering tot vergoeding van de betreffende kosten ter hoogte van € 145,- wordt daarom toegewezen.
Vliegtickets
De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de post ‘vliegtickets’ niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de vliegtickets zijn betaald en dat [Nabestaande 6] de zus is van het slachtoffer. Een nadere onderbouwing van de vordering is dus in zoverre noodzakelijk, maar het bieden van de gelegenheid daartoe zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Niet vergoede uitvaartkosten
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De rechtbank dient (zoals onder 7.3.2.1 is overwogen) vast te stellen dat deze kosten in lijn zijn met de levensomstandigheden van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank zijn een deel van de opgevoerde kosten daarmee niet in lijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding de gevorderde bedragen voor de betreffende posten te matigen. De rechtbank zal voor de post ‘bloemen + decoratie [naam 4] ’ toewijzen een bedrag van € 500,- en voor de post ‘familiegraf (3 overledenen)’ een bedrag van € 640,- (welk bedrag een derde van de gevraagde € 1.920,- betreft). De overige gevorderde kosten zijn namens de benadeelde partij onvoldoende of niet onderbouwd. De rechtbank overweegt dat voor alle kostenposten geldt dat deze dienen te worden onderbouwd, maar dat dit in het bijzonder wordt verwacht van hoge kostenposten, zoals die voor het gebruik van de koeling in [begraafplaats] (€ 3.790,00). Een (nadere) onderbouwing van de vordering is dus in zoverre noodzakelijk, maar het bieden van de gelegenheid daartoe zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.4
Conclusies
[Nabestaande 2]
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van [Nabestaande 2] zal toewijzen voor een bedrag van
€ 20.000,- aan immateriële schade, te weten affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
Nu de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelNu de verdachte voor het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald, ten behoeve van [Nabestaande 2] .
[Nabestaande 3]
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van [Nabestaande 3]
zal toewijzen voor een bedrag van
€ 20.000,- aan immateriële schade, te weten affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
Nu de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelNu de verdachte voor het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald, ten behoeve van [Nabestaande 3] .
[Nabestaande 4]
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van [Nabestaande 4]
zal toewijzen voor een bedrag van
€ 17.500,- aan immateriële schade, te weten affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
Nu de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelNu de verdachte voor het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald, ten behoeve van [Nabestaande 4] .
[Nabestaande 1]
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van [Nabestaande 1] zal toewijzen voor een bedrag van
€ 3.567,- aan materiële schade.
De kosten van € 3.500,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
De kosten van € 67,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
In de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dat deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De vordering, voor zover die betrekking heeft op de vergoeding van affectieschade, zal worden afgewezen.
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelNu de verdachte voor het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van:
  • € 3.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald;
  • € 67,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald;
ten behoeve van [Nabestaande 1] .
[Nabestaande 5]
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van [Nabestaande 5] zal toewijzen voor een bedrag van
€ 1.285,- aan materiële schade.
De kosten van € 145,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
De kosten van € 1.140,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan.
In de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dat deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
SchadevergoedingsmaatregelNu de verdachte voor het onder 1 impliciet primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van:
  • € 145,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald;
  • € 1.120,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag waarop het bedrag is betaald;
ten behoeve van [Nabestaande 5] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 36f, 57, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
moord;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (TWINTIG) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
neemt de volgende beslissingen omtrent de ingediende vorderingen:
[Nabestaande 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [Nabestaande 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[Nabestaande 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [Nabestaande 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[Nabestaande 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [Nabestaande 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[Nabestaande 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.567,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [Nabestaande 1] .
De kosten van € 3.500,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 1] ;
De kosten van € 67,00 worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde materiële schade voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de vordering, voor zover die betrekking heeft op vergoeding van de affectieschade, zal worden afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
  • € 3.500,00
  • € 67,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [Nabestaande 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 45 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[Nabestaande 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.285,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [Nabestaande 5] .
De kosten van € 145,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [Nabestaande 5] ;
De kosten van € 1.140,- worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2021, omdat de schade op die dag is ontstaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
  • € 145,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • € 1.140,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
ten behoeve van [Nabestaande 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Boers, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2022.
Bijlage I
Ten aanzien van feit 1:
1. Het geschrift van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende (p. 71 - 72):
Ik, verbalisant, [verbalisant 1] , verklaar het volgende:
Op dinsdag 14 september 2021, omstreeks 16.50 uur, bevond ik mij in het politiebureau Leidschenveen - Ypenburg.
Er kwam een man de ontvangsthal inlopen. Ik hoorde hem zeggen dat hij het helemaal zat was en dat hij binnenkort iemand ging omleggen. Dat het te maken heeft met mensen uit zijn verleden die zijn hele leven kapot hadden gemaakt en nog steeds kapot maken. Dat als wij geen onderzoek zouden starten, hij het zelf wel zou oplossen.
Ik hoorde de man zeggen dat zijn naam [verdachte] was en dat hij woonde in Capelle aan den IJssel, aan [adres 3] . Ik hoorde de heer [verdachte] zeggen dat hij was geboren op [geboortedatum] 1977.
2. Het geschrift van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende (p. 74 - 75):
Ik, verbalisant, [verbalisant 2] verklaar het volgende:
Op dinsdag 14 september 2021 rond 17:00 uur zat ik aan mijn bureau te werken toen de deur van het bureau open ging. Ik zag een man het bureau in lopen.Ik hoorde de man zeggen: “Ik heb hun nooit verlinkt, ik heb voor hun gezeten. Ik had een meisje, nu geeft hij haar dingen, weet je, nu neukt hij haar.” Ik snij zijn strot door, daartoe ben ik in staat. Als ik nu niet hier was geweest, dan had ik het gedaan. Ik heb de man een aantal maal horen zeggen dat hij in staat is om “hem” de keel door te snijden.
Ik hoorde mijn collega vragen wat de man zijn naam is?Ik hoorde de man zeggen: [verdachte] .Ik hoorde mijn collega vragen: "wat is je adres?"Ik hoorde de man zeggen: [adres 3] .Ik hoorde mijn collega vragen: "Wat is je geboortedatum?Ik hoorde de man zeggen [geboortedatum] 77.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 september 2021, voor zover inhoudende (p. 58):
Op dinsdag 14 september 2021, omstreeks 23:00 uur, bevond ik mij op [adres 2](de rechtbank begrijpt: [adres 2] )
te Den Haag. Ter plaatse werd ik aangesproken door een bewoner van [adres 4] . De man bleek te zijn genaamd [naam 6] . De man verklaarde dat hij en zijn vrouw eerder op de avond iets opvallends zagen. Ik sprak hierop de man en zijn vrouw. De vrouw verklaarde dat zij thuis kwam omstreeks 20:00 – 20:30 uur. Toen zij naar een parkeerplek zocht, zag zij dat er een donkerkleurige kleine auto naar een parkeerplek zocht. Zij zag dat de auto uiteindelijk parkeerde op de parkeerplaats bij [adres 5] . De bestuurder van de auto liep naar de woning [adres 4] en ging daar op het stenen muurtje van hun voortuin zitten. [naam 6] verklaarde dat hij omstreeks 21:30 uur de man nog zag zitten. Hij zag dat de man keek in de richting van de achterzijde, tevens de galerij, van [adres 2] (de rechtbank begrijpt: [adres 2] ). De man verklaarde dat hij iets aan het controleren was.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 september 2022, voor zover inhoudende (p. 51):

Ik, verbalisant [verbalisant 3] , werd op dinsdag 14 september om 22.59 uur, gestuurd naar [adres 2] ter hoogte van nummer [nummer 2] . Wij kwamen omstreeks 23.05 uur ter plaatse. Ik betrad het portiek via de hoofdingang aan [adres 2] . Ik rende de trap op. Ik opende de deur en keek naar links de galerij op. Ik zag een man liggen op het midden van de galerij ter hoogte van perceel [nummer 2] . Ik zag dat de man in een grote plas bloed lag. Ik zag twee diepe steekwonden ter grootte van circa 10 centimeter op het midden van zijn borst en op zijn linkerborst. Tevens zag ik een diepe steekwond in zijn linkerzij. Ik zag dat er orgaanweefsel uit deze wond naar buiten hing. Tevens zag ik dat het slachtoffer steekwonden in zijn arm en oksel had. Ik zag dat het slachtoffer in zijn geheel niet meer bewoog. Ik voelde aan de rechterpols van het slachtoffer en nam geen ademhaling en polsslag waar.

Korte tijd later kwam het ambulancepersoneel ter plaatse. Ik hoorde dat de
ambulancebroeder de conclusie trok dat het slachtoffer was overleden.
5. Het geschrift, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 september 2021, voor zover inhoudende (p. 559 - 561):

Overledene: [slachtoffer] .

De bovengenoemde persoon is levenloos aangetroffen te [adres 2] [nummer 2] in Den Haag op 14 september 2021.
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
Aan het lichaam waren in totaal 27 steekletsels, 4 snijsteekletsels en 15 snijletsels door (bij leven opgetreden) perforerende en/of snijdende krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes).
Steekletsels waarbij vitale structuren waren geraakt:
Aan de hals links was een steekletsel verlopend tot in het strottenhoofd.
Aan de borst en de rug waren zes steekletsels met perforatie van de
rechterborstholte. Hierbij was er perforatie en klieving van de rechterlong.
Aan de rug links was nog een steekletsel verlopend via de linkerborstholte
tot in de buikholte. Aan de bovenbuik links waren twee steekletsels met (gedeeltelijke) klieving van de lichaamsslagader en de linkernierader.
Aan de rechterknie was een steekletsel met klieving van de dijslagader en
de dijader.
Steekletsels en snijsteekletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt:
Aan de nek, de borst, de rug, de linkerschouder, de rechterarm, de rechterhand
en het linkerbeen waren in totaal nog 16 steekletsels en 4 snijsteekletsels zonder beschadiging van vitale structuren.
Snijletsels waarbij geen vitale structuren waren geraakt:
Aan het gelaat, de rechterarm en de rechterhand waren in totaal 15 snijletsels zonder beschadiging van vitale structuren.
Bij elf steekletsels was er beschadiging van vitale structuren, zoals essentiële organen of grote bloedvaten. Bij één steekletsel aan de hals was er klieving van onder andere de linkerhalsslagader. Ter hoogte van de romp waren negen steekletsels met perforatie van een borstholte (zevenvoudig) en/of de buikholte (achtvoudig). Hierbij was er onder andere beschadiging van de rechterlong, het hart, de lever, de lichaamsslagader en de linkernierader. Verder was er één steekletsel aan het linkerbeen met klieving van onder meer de dijslagader.
Op basis van voornoemde steekletsels wordt het overlijden zonder meer verklaard als gevolg van ernstig bloedverlies en te verwachten hartpompfunctiestoornissen alsook ademhalings- en longfunctiestoornissen. Bij de overige steekletsels en snijletsels waren geen vitale structuren geraakt. Deze letsels hebben het overlijden derhalve niet veroorzaakt maar kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid hiervan. De letsels aan de bovenste ledematen kunnen, gezien de locatie, goed passen bij zogeheten af- en/of verweerletsel.
Er waren met het blote oog en lichtmicroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.
ConclusieHet overlijden van [slachtoffer] , 45 jaar oud, wordt verklaard door de gevolgen van 11 steekletsels ter hoogte van de hals en de romp. De overige 16 steekletsels, 4 snijsteekletsels en 15 snijletsels kunnen middels bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 september 2021, voor zover inhoudende (p. 63 - 64):
Wij, verbalisanten, [verbalisant 4] en [verbalisant 5] verklaren het volgende:
Op woensdag 15 september 2021, omstreeks 03.14 uur hoorden wij de chef van dienst ons de opdracht geven met spoed naar de hoofdingang van het hoofdbureau te gaan omdat daar zich mogelijk de verdachte van een dodelijke steekpartij had gemeld. Die steekpartij met dodelijke afloop heeft zich op dinsdag 14
september 2021 afgespeeld in Ypenburg. Nadat wij door de portier van het hoofdbureau waren binnengelaten zagen wij in de hal een blanke man staan. De man gaf later op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977.
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij zich kwam melden omdat hij iemand dood had gestoken. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het mes bij zijn spullen lag. [verdachte] zei: “Ik wilde hem het liefst doodschieten maar ik had geen geld om een wapen te kopen.”
Ik hoorde [verdachte] verder verklaren: “Afgelopen zondag heb ik bij zijn huis staan loeren. Ik zag dat hij zijn huis uitkwam en naar zijn auto liep. Ik ben hem gevolgd en zo kwam ik er bij toeval achter dat hij in Ypenburg een 'hossel pand' had.” “Ik had hem al eerder in Zoetermeer zien lopen met zijn vrouw en zijn kinderen maar ik wilde niet dat zijn kinderen zouden zien dat ik hun vader vermoord.”
7. Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, opgemaakt op 15 december 2021, voor zover inhoudende (p. 594, 601 - 603, 605 - 606, 609, 612, 616):
A: Ik heb jaren voor hem in de gevangenis gezeten. Pas geleden in Oostenrijk nog. Hij heeft geen euro op mijn rekening gestort.
V: Wij willen je terugnemen naar wat er is gebeurd op 14 september.A: Ik ben teruggegaan naar het huis, ik heb op het muurtje gezeten en ik ben gaan observeren om het huis in de gaten te houden. Rond half tien, tien uur kwam een Bulgaarse auto aanrijden met twee hoeren. Ze gaan daar naar binnen, ze gaan precies naar [nummer 2] ( [nummer 2] ). Ik ben gaan wachten tot het afgelopen was met die meisjes, dat die meisjes eigenlijk het huis uit zijn gegaan. Ik ben naar het huis gegaan, ik heb een mes bij me. Ik heb wel een mes meegenomen, die ik ook pas een paar weken geleden in de [adres 1] , een dumpzaak, heb gekocht.
Die dames zijn ongeveer om een uurtje of elf (23:00) weg gegaan. Toen is het ook ongeveer gebeurd. Ik ben precies wezen wachten tot zij de deur zouden openen, want dan kon ik naar binnen. Ik klop op de deur en ik klop nog een keer. Hij maakt de deur open, maar tegelijkertijd wil hij hem dichtgooien. Ik trap de deur keihard open, Hij valt een meter naar achter. Ik ga naar binnen en op dat moment valt hij me gelijk aan. Toen was er een worsteling, ik steek ook. Ik heb een paar keer gestoken.
Ik ben in de woning wezen kijken of er wat geld lag, maar ik kon niks vinden. Ik heb een portemonnee meegenomen.
Ik ben vernederd en ik ben kapot gemaakt. Eens houdt het op.
Ik heb bewust niet aangebeld, want als ik zou aanbellen, zou hij niet eens opendoen.
Ik was hem al aan het observeren, twee dagen voor ik achter Ypenburg kwam. Ik stond in Zoetermeer bij dat huis en toen kwam hij toevallig naar buiten en toen ben ik achter hem aangereden.
V: Waar heb jij het mes op het moment dat jij de deur intrapt?A: Gewoon in m’n hand, in een plastic tasje van de Albert Heijn. Ik stak hem in zijn buik.
Het liefst had ik ook een wapen gekocht. Het is veel makkelijker om iemand neer te schieten, dan iemand neer te steken. Ik heb dat mes ongeveer drie, vier weken geleden gekocht. In augustus, op het moment toen ik er achter kwam van dat meisje.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 september 2021, voor zover inhoudende (p.398, 400):
Op 15 september 2021 werd er bij de aanhouding van [verdachte] een IPhone 6 bij hem aangetroffen. Uit onderzoek bleek dat de telefoon in gebruik was bij verdachte [verdachte] . Ik trof in de mobiele telefoon van [naam 5] een chatgesprek aan tussen [naam 5] en een vrouw die gebruik maakt van een Marokkaans mobiel telefoonnummer. Uit het verloop van het gesprek is gebleken dat de vrouw [naam 1] betreft.
Op 18 augustus 2021 verstuurde [naam 5] de volgende gesproken berichten:
“I know everything. That you have contact with him. I have no problem with your work. But not with my enemies. You know, I hate this motherfucker. Because of him I lost my house. He have to pay my also baby. I kill him. Really. It is normal that I got angry toch baby when you have contact with my enemy baby. With motherfucking [slachtoffer] .”
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 september 2021, voor zover inhoudende (p. 66 - 67):
Wij, verbalisanten, [verbalisant 6] en [verbalisant 7] verklaren het volgende:
Op 15 september 2021 in het Westeinde Ziekenhuis en in het dienstvoertuig op weg naar het Hoofdbureau verklaarde de verdachte spontaan en uit eigen wil het volgende:
Wij hoorden de verdachte verklaren dat het slachtoffer hem vernederd zou hebben. Vervolgens hoorden wij de verdachte verklaren dat hij om deze redenen zo kwaad was, dat hij er slapeloze nachten van kreeg, en ontzettend agressief wakker zou worden.
De verdachte verklaarde dat zijn eerste intentie was om open kaart te spelen met de politie. Vervolgens hoorden wij de verdachte zeggen dat hij geen verrader was, en dit daarom toch niet had verteld. Vervolgens hoorden wij de verdachte verklaren dat hij om die reden het heft in eigen hand had genomen.
10. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 5 december 2022, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] heeft mij laten zitten. Hij moet mij betalen. Ik heb ervoor gezorgd dat hij niet zou zitten. Als alles naar de klote is in je leven en mensen je gaan vernederen…
Nadat ik [slachtoffer] heb neergestoken, ben ik zijn woning ingegaan om te kijken of er iets lag. Ik heb de portemonnee die in de keuken lag meegenomen. Ik wilde kijken of er geld in zat. Ik had er de tijd niet voor, en ben gelijk de woning uitgegaan.
U, jongste rechter, vraagt aan mij wanneer de meest recente bedreiging van [slachtoffer] is geweest. Ergens in 2020.
11. Het proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlage, opgemaakt op 15 december 2021, inclusief bijlage, voor zover inhoudende (p. 657, 658, 663)
V: Tijdens het observeren bij het muurtje, wanneer heb je dat mes gepakt?A: Het lag naast me op het muurtje.
V: Dus het heeft gewoon de hele tijd naast je gelegen op het muurtje?
A: Ja.
Ik ben naar Ypenburg geweest om [slachtoffer] te observeren. Ik was daar om een uur of acht, half 9 (20:00 – 20:30 uur).
Ad: Is er nog iets gezegd tussen jullie onderling?A: Helemaal niks.
12. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 15 september 2021, voor zover inhoudende (p. 145 - 150):
V: U heeft zich eerder vannacht gemeld als getuige aan [adres 2] [nummer 2] te Ypenburg. Kunt u mij vertellen wat er gisteravond en vannacht gebeurd is?A: Ik en mijn vriendin werken als escort. Er belde een klant die vroeg of wij konden komen. Toen we arriveerde zijn we naar binnen gegaan. We zijn 1 uur en 10 minuten binnen geweest. We hebben toen we de flat verlieten een man gezien. De man liep naar binnen omdat wij de flat verlieten en dus de deur dus openden. Hij duwde mij een beetje zodat hij naar binnen kon. De man leek gehaast. Omdat hij ons uit de flat zag komen en toen begon hij een beetje te rennen om bij de deur te komen.
13. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 15 september 2021, voor zover inhoudende (p. 151-152):
Ik bevond mij op 14 september 2021 om 21:45 op [adres 2] . Ik had hier afgesproken met een man. Ik was samen met [getuige 2] . De man had ons beiden ingehuurd als escort. We zijn ongeveer een uur en 10 minuten binnen geweest. Toen ik naar buiten liep, kreeg ik een duw van een man. In zijn hand zag ik dat hij een Albert Heijn tas droeg met daarin een voorwerp gewikkeld.